Dachaulezing 2015

Lees hieronder de speeches die zijn uitgesproken tijdens de eerste Dachaulezing op 24 april 2015, in het licht van Stuuf Wiardi Beckman.

Inleiding - Sonja Holtz & Wimar Jaeger (Nederlands Dachau Comité)

In 2005 kwam Marijke Halbertsma, dochter van Wiardi Beckman naar de Nederlandse herdenking in Dachau. Daar ontstond het idee een Dachaulezing te organiseren waarbij ideeën en gedachten van slachtoffers en overlevenden van het concentratiekamp Dachau, waaronder die van haar vader Stuuf Wiardi Beckman, in relatie worden gebracht met de toekomst van ons denken over de oorlog, het gedachtegoed van "dat nooit weer".


Op 29 april 1945 werd met het openen van de poorten van het concentratiekamp Dachau, door de Amerikaanse Rainbow en 7th Division, een periode van ruim 12 jaar gevangenschap, onmacht en ontsteltenis met 200.000 politieke gevangen en 41.566 doden beëindigd. Een van die doden was Stuuf Wiardi Beckman. Nu 70 jaar na zijn dood, staan wij als het gaat om onze gedachten aan die periode op een kruispunt . Een kruispunt in het denken over de Tweede Wereld Oorlog.

 

Mensen die dicht tegen de oorlog staan ontvallen ons in te snel tempo . Hun herinneringen proberen wij steeds beter vast te houden. In die herinneringen herdenken wij familie en vrienden, die wij veelal nooit kenden . Voor de jonge generaties is 4 mei veel minder een herdenking van familie en vrienden. Het is ten slotte niet meer hun oorlog maar wel hun vrijheid die de herinnering levend moet houden. Het wordt steeds duidelijker dat de komende jaren cruciaal zijn in de keuze of wij in de toekomst, de oorlog herdenken als geschiedenis, of als herinnering. Als verhaal waar we vandaan komen of als waarschuwing waar we niet naar toe moeten.

 

Het zal u duidelijk zijn dat het Nederlands Dachau Comité kiest voor het laatste . Wij denken dat het zeer belangrijk is dat wat in de oorlog zo gruwelijk fout ging, zich

in de toekomst niet herhaald. We noemen dat ook wel het gedachtegoed van "dat nooit weer". De vraag is hoe de oorlog kan bijdragen aan haar voorkoming . Binnen het Nederlands Dachau Comité denken wij dat in een tijd waarin de collectiviteit van toen is ingeruild voor de individualiteit van nu, de herinnering van de oorlog gericht moet zijn op de individuele moraliteit van mensen. In het kader van "dat nooit weer" definiëren wij moraliteit als "de mate van het al of niet vertonen van menswaardig gedrag". Individueel impliceert dat ieder mens een eigen invulling geeft aan die "moraliteit", niet extern en collectief vast gesteld, maar intern en persoonlijk doorleeft .


Het Nederlands Dachau Comité wil stimuleren dat mensen aan de hand van de ijkpunten van "dat nooit weer" over individuele moraliteit nadenken. Zo vormt de oorlog mede het moreel kompas want ieder mens is van belang om te voorkomen wat slachtoffers en overlevenden doorstonden.

 

Het gedachtegoed van "dat nooit weer" is naar onze overtuiging gebaseerd op 5 ijkpunten voor moraliteit, die worden het meest beeldend vertaald door hun slachtoffer s. Omgekomen militairen waarschuwen ons voor de onuitwisbare gevolgen van oorlog. Vervolgden op grond etniciteit of geaardheid dragen de boodschap tegen discriminatie op grond van ras en geaardheid . Slachtoffers van politiek geweld staan symbool voor het belang en de kwetsbaarheid van vrijheid. De slachtoffers van oorlogsgeweld in Azië bewijzen dat morele ijkpunten universeel zijn en burgerslachtoffers staan symbool voor de willekeur van elk oorlogsgeweld. De morele ijkpunten op basis van etnisch, politiek en militair geweld, de willekeur en universele dreiging ervan, raakt de belangrijkste risico's in een samenleving als zij op drift raakt. Het besef dat we daar dus 'nooit weer moeten komen' is juist het meest actueel als het risico erop wordt onderschat.

Het Nederlands Dachau Comité wil gezien de achtergrond het concentratiekamp Dachau, haar gevangenen en doden bijdragen aan de het morele ijkpunt van de kwetsbaarheid van vrijheid. Vandaag door de organisatie van de Dachaulezing. In het licht van Wiardi Beckman. Juist zijn verhaal en zijn opvattingen kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van onze persoonlijke moraliteit, al  is het maar door erover na te denken.


Biografie Stuuf Wiardi Beckman - Tjalling Halbertsma, kleinzoon van Stuuf Wiardi Beckman

Herman Bernard Wiardi Beckman was de vader van mijn moeder. Het geeft een vreemd gevoel een levensschets te maken en voor te dragen over je opa. Ik heb hem nooit gekend. Hij was al twaalf jaar dood toen ik geboren werd. Toch was hij een man die in onze familie, mijn opvoeding en mijn politieke activiteiten van grote invloed is geweest. En niet alleen in mijn leven. De reden dat ik deze biografie hier mag uitspreken is dat Stuuf, zoals hij werd genoemd, op veleneen onuitwisbare indruk heeft gemaakt. Het stempel dat hij uiteindelijk op de Nederlandse geschiedenis kon drukken isuiteindelijk geringer geweest dan gehoopt. Het hoge verwachtingspatroon van degenen die met hem gewerkt en geleefd hebben zijn statuur doen rij zen. Deze belofte heeft hij door zijn vroegtijdige dood in Dachau nooit in kunnen lossen.

 

Jeugd

Wiardi Beckman (WB) werd in 1904 in Nijmegen geboren. Hij groeide op in een gegoede en beschermde omgeving. Zijnvader was directeur van een sanatorium, een man met oog voor de geestelijke waarden des levens. Zijn moeder was een telg uit de intellectuele familie Kuenen. Zij had veel belangstelling voor literatuur en muziek. Defamilie trok op met gelijkgestemde, vaak idealistisch, zo niet een beetje zweverig ingestelde mense n. Hun levenswijze doetmij sterk denken aan die van Fabians in Engeland, die zich in hun eigen welvaart sterk bekommerden om immateriële zaken, maar ook om de sociale noden in demaatschappij.

 

Door deze omgeving geïnspireerd interesseerde Stuuf zich al in zijn jaren op het gymnasium voor het socialisme. Zijn latere boezemvriend  Marinus van de Goes van Naters beschrijft in zijn memoires een hilarische scene op het schoolplein, ik citeernu: 'Een jongen uit de derde klas hield, staande in een venster, een redevoering. Dat was nog nooit vertoond. Hij sprak over Schaper-socialisten, die bezadigd en wijs waren, en Troelstra-socialisten, die de geest van de tijd begrepen. Een fantastischverhaal voor een jongen van vijftien. Er werd gelachen, gehoond en men wilde hem daar  weghalen,  toen ik mezelf hoordezeggen: "Laat hem, die jongen heeft gelijk." Ik was toen voorzitter van de Gym-club, en had dus een zeker gezag in  die groep. Men liet hem zijn gang gaan, en even later klonk de bel"

 

Deze scene toont meteen al de belangrijkste karaktereigenschappen die Stuuf zijn leven lang zouden blijven typeren: overtuigd van zijn sociaal bewogen visie, en voor de duvel niet bang. Stuuf werd lid van de jongerenbeweging de PIA, de Praktische Idealisten Organisatie. In zekere zin vond hij in deze omgeving een verlengstuk van het soort mensen in Nijmegen, opnieuw te midden van andere lieden van veelal welgestelde komaf. Tegenwoordig komen ons dit soort clubs wereldvreemd voor. Met een mengeling van religieuze, socialistische, esoterische ennatuur-gerelateerde theorieën werkte men aan zijn persoonlijke ontplooiing middels ellenlange discussies en bijeenkom st en. Voor Stuuf echter was dit alles zeer bepalend voor zijn levenshouding.

 

WB ging in Leiden geschiedenis studeren. Hij kreeg al spoedig grote bewondering voor zijn leermeester Huizinga.Deze zou als een van de eersten in woord en daad zich verzetten tegen het op komend antisemitisme. WB heeft altijd contact met hem gehouden. Hij  was zeer onder de indruk van diens In de schaduwen van morgen, waarin hij waarschuwt voor de gevolgen van de culturele en maatschappelijke ontwikkelingen in de dertiger jaren. Maar ik loop nu opzaken vooruit.


WB werd al in de twintiger jaren gegrepen door de gedachtewereld van Jean Jaures. Het portret van deze Franse socialistische voorman die kort voor het uitbreken van de eerste wereldoorlog werd vermoord zou altijd op Stuufs tafel blijven staan. Jaures koppelde het socialistisch gedachtegoed aan dat van de Franserevolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Hij benadrukte de verantwoordelijkheid van ieder mens persoonlijk. Hij zou daarmee de voedingsbodem leggen voor watlater de ideeën voor beginselen van de vernieuwde SDAP zouden worden. Stuuf moet als student een druk sociaal leven hebben gehad hebben. Hij was niet alleen als corpslid een trouw bezoekervan de sociëteit, hij was ook lid  van de Vrijzinnig Christelijke Studentenbond  en bestuurslid  van de Sociaal DemocratischeStudentenclub. Evenals bij de PIA bekleedde WB met zijn pregnante overtuigingen en bevlogen optreden al spoedig een bijzondere positie. In redevoeringen en gesprekken uit die tijd komen kenmerkende thema's als het streven naar vrijheid en verdraagzaamheid steeds naar voren. Ook pleitte hij meerdere malen voor de maatschappelijke en politiekeverantwoordelijkheid van de student.

 

Stuuf was geen man van de makkelijke contacten. Mensen met een in zijn ogen te gemakkelijke levenshouding krijgen er vaak flink van langs getuige sommige bewaard gebleven toespraken. Ook in de briefwisseling met zijn vriend Van der Goes is op een zekere moment een verwijdering te constateren. Met hindsight kan je stellen dat veel stappen die Stuuf in zijn leven heeft gezet in het teken staan van zijn politieke aspiraties.Door idealisme gedreven, dat zeker. In zijn liet hij blijken ook aan zijn toekomstige carrière te denken. Zo onderhield hij vriendschappen met de dochters van vooraanstaande sociaal - democraten als Albarda en Sannes.

 

Alle nevenbezigheden verhinderen niet dat Stuuf in vier jaar afstudeerde, iets wat zijn kleinkinderen hem niet na hebbengedaan. Na zijn militaire diensttijd waar ik straks nog over te spreken kom trouwde hij in 1927 met zijn jeugdvriendin Riet Wackie Eysten. Hij zette zich aan zijn proefschrift over het syndicalisme in Frankrijk. Om de Franse archieven te bestuderenvestigde het paar zich in Parijs.

 

 

SDAP

Net daar aangekomen krijgt WB vrijwel meteen de kans van zijn leven. Troelstra heeft, nadat hij begonnen was met zijn memoires, een beroerte gekregen. Hij heeft hulp nodig en de partijtop vande SOAP acht WB de geschikte man. WB aarzelt niet. Het paar keert spoorslags terug naar Den Haag en WB gaat aan de slag. Het partijbestuur kent hem in zijn functie als wetenschappelijk medewerker een salaris van 250 gulden per maand toe.


De eerste drie delen van Troelstra's gedenkschriften worden nog onder diens volledige regie gepubliceerd. Ze worden met enthousiasme ontvangen. In 1929 verslechtert Troelstra's conditie ernstig waardoor er steeds meer werk en verantwoordelijkheid op deschouders van WB komt te rusten. Het werken aan zijn dissertatie loopt vertraging op. Na het overlijden van Troelstra in 1930 zal WB uiteindelijk op eigen gezag het slotboek Storm afronden. Hij wordt van vele kantengeprezen. WB is nu een bekende naam binnen de SOAP.

 

Wiardi Beckman rondde hierna zijn proefschrift getiteld "Het syndicalisme in Frankrijk" af, dat tot zijn teleurstelling niet met 'cumlaude' beoordeeld werd. Hij lijkt in dit werk te laveren tussen enerzijds de collectieve solidariteit van de klasse-actie en anderzijds de waardering voor de individuele acties van de grote socialistische voormannen.

 

Maar het was tijd voor de volgende stap. De toenmalige partijleider Albarda wilde in hem investeren en raadde aan zijnpolitieke talent elders verder

te ontplooien. Hij bewerkstelligde de benoeming van WB tot assistent­ hoofdredacteur van het Volk. WB verhuisde naar Amsterdam. Het betekende een afscheid van de vertrouwde, fijnbesnaarde mensen en een entree in het ruwe krantenbedrijf. Dat viel hem niet mee. Hij heeft maar weinig vrienden gemaakt. Slechts van redacteur Meyer Sluiser is bekend dat hij intensievebetrekkingen met WB hield.

 

Maar hij zat er ook niet om een groot courantier te worden. In een tijdsgewricht waarin het bekleden van dubbelfunctie als voordelig werd gezien had de partijleiding een functionaris om de partijlijn in de pers te bewaken. Bovendien kon WB zichontplooien om met het gezag van een hoofdredacteur in partijcommissies te opereren. En op deze plaats ging WB welexcelleren.

 

Nadat belangrijke doelen als het algemeen kiesrecht, stakingsrecht en de achturige werkdag waren binnengehaald,waren de politieke

uitgangspunten allengs in een soort vacuüm beland. De partij formeerde daarom een commissie die de beginselen moestherijken. Een kolfje naar de hand van WB. Hier kon hij zijn ideeën kwijt over de herdefiniëring van het socialisme. Hij zou al spoedig the lead nemen. In de commissie betoonde hij zich de verbinder tussen enerzijds de marxistischesocialisten van de oude stempel en de ongeduldige jonge garde.

 

Hij gaf, naar de filosofie van Jaures, ruim baan aan de visie dat er naast een internationale arbeidersbeweging plaats was vooreen nationale gedachte. Ook de vaststelling dat democratie onverbrekelijk aan het socialisme verbonden is kwam in het programma. Het betekende een definitief afscheid van de revolutionaire aspiraties in de partij eerder die eeuw. De reformistenkonden hiermee leven, omdat WB een fel antikapitalistische toonzetting handhaafde.

 

Het vaststellen dat men zijn eigen natie mocht verdedigen was daarom zo belangrijk omdat velen binnen de SOAP nogsteeds de filosofie van het gebroken geweertje aanhingen ondanks de dreigende opkomst van Hitler en het fascisme. Ikciteer een later artikel van WB: "Een volk dat zijn onafhankelijkheid wil handhaven en daarmee niet slechts zijn betrekkelijke welvaart, maar ook de hoge geestelijke goederen van vrijheid, verdraagzaamheid en dienst van het recht zulk een volk moet in de internationale samenleving van onze dagen bereid zijn in het uiterste geval deze onafhankelijkheid met de wapenen te verdedigen". Ook in zijn persoonlijk handelen maakte hij de draai. In zijndiensttijd werd hij na het plegen van obstructie zo ongeveer het leger uitgezet. Aan het eind van de dertiger jaren zou hij zichzelf als vrijwilliger weer aanmelden.

 

Algemeen kreeg WB erkenning als de auctor intellectualis van het beginselprogramma. Hij had transitie naar een sociaaldemocratische volkspartij een ethische fundering gegeven. Bij de propaganda voor het plan van de Arbeid werd hij een van de centrale figuren. Hij reisde meermaals naar Scandinavië om de crisispolitiek te bestuderen. Er was nu draagvlak om hem tot politiek hoofdredacteur van de dagbladen van de Arbeiderspers te benoemen. Zo behield hij het podium om zijn politieke ideeën te ventileren. Ook werd hij na een eerdere mislukte poging gekozen tot eerste kamerlid. In die rol verwoordde hij zijn enthousiasme over het nationale kabinet met daarin voor het eerst ook socialisten. "Hij koppelde de instemming met deverhoging van de militaire uitgaven aan de verbetering van de sociale situatie, zonder veel succes overigens. Onder hetgesternte van de steeds overheersender oorlogsdreiging uitte hij zich onverminderd ongemeen fel tegen het oprukkende fascisme.

 

Oorlog

Met de Duitse inval zien wij vrijwel alle gezagsdragers en politici aarzelen hoe zich tegen de bezetter op te stellen. Zo niet WB,bij hem kwam een kenmerkende karaktertrek naar voren. Zijn principiële afwijzing van

het fascisme en de vreemde overheersing verboden hem op wat voor manier samen te werken met de bezett er. Hij legde onmiddellijk zijn hoofdredacteurschap neer, evenals andere maatschappelijke functies. Hij weigerde terug te keren in de EersteKamer. Toen hem vlak na de capitulatie werd gevraagd wat hij dan deed riposteerde hij met een kort "ik voer oorlog". Dat was kort nadat hij een toespraak namens Ggeneraal Winkelman bij de herdenking van de gevallenen aan de Grebbeberg had gehouden.

 

WB verdween in de illegaliteit. Hiermee vangt een periode aan waarin niet meer precies te traceren is waar hij verbleef enwat zijn activiteiten waren. Zeker is dat hij zitting nam in het illegale bestuur van de SDAP. Vanaf 1941 werkte hij mee met het Parool. Heftige meningsverschillen teisterden de redactie. Met name over de gewenste politieke situatie ná de oorlog. Hiertrachtte WB een verbindende positie in te nemen die zo kenmerkend voor zijn kamptijd zou worden. De Nederlandse regering achtte het wenselijk dat een aantal toonaangevende lieden de gelederen in London kwamen versterken. Wilhelmina besloot ook WB te vragen. Over haar precieze motieven bestaat nog altijd onduidelijkheid.

 

Er waren eerste contacten vanuit London met het Nederlandse verzet . Men had inmiddels succesvol agenten als Peter Tazelaar met een klein roeibootje bij de Scheveningse kust gedropt. De bedoeling was nu een aantal personen waaronder WBop te pikken. Door allerlei oorzaken mislukte dit in de winter van 41/42 keer op keer. Er ontstond in het verzet discussie, om niet te zeggen heibel, wie nu precies mee moest naarEngeland. De Duitsers kregen via een V-man lucht van de zaak. Bij de zoveelste poging werd de operatie door patrouillerende soldaten gevolgd. Een gedeelte van de groep, waaronder WB, werd aan het strand ontdekt en ingerekend.

 

Met zijn arrestatie, een scene die ook uitgebreid in Soldaat van Oranje aan de orde is gekomen, begon zijn internering in dePolizeigefängnis in Scheveningen, beter bekend als het Oranjehotel. Een drie jaar durende martelgang van WB langs de concentratiekampen volgde welke in Dachau zou eindigen.


De bezetter wist niet goed wat men met hem aan moest. Na eindeloze verhoren kwamen de Duitsers niet veel verder dan eenbeschuldiging van een vluchtpoging naar Engeland. Ze beseften echter wel een grote vis te hebben gevangen. Na verloop vantijd werd WB met circa 100 anderen overgebracht naar het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort . WB komt er als eenwrak binnen, geheel apathisch na alle uitputtende verhoren en treiterpartijen. De communist Nico Wijnen beschrijft over ditkamp het 'absoluut gebrek aan solidariteit en kameraadschap onder de Nederlanders'. Als anti communist kreeg WB meermalen met bedreigingen te maken. Toch wist hij zich in de loop der tijd bijeen te pakken en zich uiteindelijk als een van de grotemorele steunpunten in het kampleven te ontwikkelen.

 

In 1943 werd hij overgebracht naar concentratiekamp Vught. Hier begon het officiële proces tegen hem. Dit werd echterafgebroken door een oekaze uit Berlijn : toepassing van het zogenaamde 'Nacht und Nebel Erlass' . Het hield in dat menpolitieke gevangenen en andere mensen uit de illegaliteit die geëxecuteerd zouden worden liet verdwijnen in Nacht en Nevel.Voor de buitenwacht zou het lijken dat ze gedood waren, in werkelijkheid werden ze naar concentratiekampen afgevoerd met het stempel NN . Dit betekende onder andere dat elk contact met het thuisfrontafgesneden werd.


Najaar 43 kwam WB terug naar kamp Amersfoort in afwachting van verdere deportati e. Deze vond plaats op 25 oktober 1943.Zelf wisten zij niet waarheen. Mijn oma had weet gekregen van het vertrek. Zij heeft met haar drie kinderen bij de trein gestaan. Zijhebben elkaar niet gezien, maar wel had Stuuf haar hun onderlinge herkenningsmelodietje horen fluiten . Zijn zuster Wil zag hemals laatste wel, op station Venlo met gebalde vuist achter het raam van de trein.

 

De bestemming bleek kamp Nat zweiler Struthof te zijn in de Vogezen. Iedereen die dit kamp heeft bezocht is onder deindruk gekomen van de bijzonder mooie ligging. Des te macaberder was de locatie voor de gedetineerden die zich letterlijk kapot moesten sjouwen in de graverij van graniet. "Tod durch Arbeit" stond niet voor niets boven de poort . WB had het zeker niet overleefd . De naam en de faam die hij als politiek gevangene had opgebouwd zou hem evenwel voor het moment redden. Medegevangene Arie van Soest zag het belang om WB te behouden en bleek bereid met hem zijn relatief ongevaarlijke binnenbaantje te ruilen. Intussen naderen de geallieerden. Dit was reden om het hele kamp te evacueren . In grote konvooien vertrokken ze begin september 1944 naar Dachau.

 

Het blijft iets dat buiten mijn bevattingsvermogen ligt hoe na drie jaar van de meest kommervolle omstandigheden WB de moed erin hield en doorging mensen te inspireren, bijvoorbeeld in discussies hoe Nederland er na de oorlog uit moest zien of heel anders het geven van Latijnse les en het lezen van Homerus. Ook bij de anderenationaliteiten had WB een grote reputatie verworven. De Fransen hadden hem in Natzweiler zelfs verzocht op de quatorzejuillet een lezing te houden. Typerend was ook in dit kader het bundelt je dat Oscar Mohr en hij hadden samengesteld van gedichten die de gevangenen uit hun hoofd kenden. Je bezighouden met cultuur bleek de enig mogelijke manier het leven in de dagelijkse modder en vuiligheid van het kamp vol houden.

 

Het ging WB zelf in Dachau fysiek relatief weer wat beter. Hij was niet te beroerd om in het overvolle kamp taken in deziekenverzorging op zich te nemen. Dat zou ook uiteindelijk zijn dood worden. Wellicht in de veronderstelling dat een inentingtegen vlektyphus hem afdoende zou beschermen sloeg hij alle adviezen van zijn kampvrienden in de wind en nam hij detaak op zich in een besmette barak aan de slag te gaan.


Hij bleek wel vatbaar. In het hospitaal hebben bevriende artsen nog alles gedaan om hem beter te maken. Het mocht niet baten. Op 15 maart 1945 overleed hij. In het kamp heerste grote verslagenheid. Hij is daar herdacht. In de getuigenissen van overlevenden over Stuufs laatstemaanden komt meteen al de bijzondere combinatie van eigenschappen naar voren die Stuuf WB kenmerkte . Men besefte dat met hem de leider was heengegaan die het sociaal democratisch gedachtengoed verder zou kunnen vernieuwen. Al jaren werd bovendien in zijn omgeving geopperd dat hij de geschikte minister president voor na de oorlog zou zijn. Hooguit vroeg men zich af of zijn eruditie het politieke houthakkerswerk niet in de weg zou staan.

 

Wat overheerste was de verbijstering dat hun kameraad, die altijd en overal ieders moreel met zijn karaktervastheidhad hoog gehouden, het uiteindelijk zelf niet had gered. Dat de man die altijd en overal zich principieel verzet had juist op het moment, dat de bevrijders zo ongeveer voor het prikkeldraad van het kamp stonden kwam teoverlijden .


Ik besef dat de duiding van WB's gang langs de kampen iets onbeschrijfelijks blijft, zeker voor iemand die geen oorlog, laat staan een concentratiekamp heeft meegemaakt . Ik besluit daarom met een paar strofen uit een gedicht dat hijzelf hierover in hetkamp heeft geschreven.

 

Zij rijzen uit de schemer van de cellen, Of uit het vuil van 't grauwe massakamp

Veel pijn versmoord, geen neiging tot vertellen, Herinn'ring in de leden als een kramp.

Zij die het hardden en den druk weerstonden, De maat der walging tot de boord gevuld,

Zij eisen kort: geen meêlij met hun wonden, Maar 't delgen van een schuld.

Stuuf Wiardi Beckman in 'Geen nummers zonder namen' - Karen Tessel, conservator Verzetsmuseum Amsterdam

Herman Bernhard Wiardi Beckman met de bijnaam Stuuf is één van de twaalf geportretteerde mensen in de tentoonstelling Geen nummers maar Namen - Nederlandse politieke gevangenen in concentratiekamp Dachau . Bij binnenkomst in de concentratiekampen, kregen mensen een nummer. Daarmee werden ze voortaan aangesproken. Zoals de titel al suggereert,staan in de tentoonstelling de mensen áchter deze kampnummers centraal. Ze worden daarom gepresenteerd met hunvoornaam.

 

Aanleiding voor de tentoonstelling was het al langer lopende educatieve project waarin Nederlandse jongeren tussen de 16en 19 jaar een biografie schrijven over een oud-Dachaugevangene. Zij doen dit voor hun profielwerkstuk waarmee zeeindexamen HAVO of VWO doen. Het maken van zo'n biografie is een intensief traject, waarin de jongeren archiefonderzoek doen, de oud-gevangene of hun nabestaanden interviewen en op researchreizen gaan naar de kampen waar'hun' oud­ gevangene heeft gezeten. De biografieën worden als bekroning op al die noeste arbeid toegevoegd aan het Herdenkingsboek voor de voormalige gevangenen van concentratiekamp Dachau in het herinneringscentrum van dat kamp.

 

De jonge biografen en de oud-gevangenen en familieleden krijgen een speciale band. Voor de biografen krijgt daardoorde thematiek van de Tweede Wereldoorlog een bijzondere betekenis. Wij van het Verzetsmuseum waren van dit aspectonder de indruk en het was een belangrijke reden om een tentoonstelling te ontwikkelen op basis van het biografie project. We wilden de verbinding tussen de generaties in de tentoonstelling over het voetlicht brengen, want de vraag hoe we de verhalen van mensen in de Tweede Wereldoorlog levend houden, is urgent. Er leven steeds minder ooggetuigen en straks zijn zij er helemaal niet meer.


Net als in het educatief project hebben we in de tentoonstelling gekozen voor een biografische invalshoek. Dat past naadloosbij het Verzetsmuseum. Bij ons gaat het vaak over persoonlijke verhalen, want dat is een effectieve manier om grote thema'sbegrijpelijk en invoelbaar te maken. In de tentoonstelling staan zoals gezegd twaalf oud-Dachauers centraal. Zij zijn zó uitgekozen dat de bezoekers aan de hand van deze personen en hun ervaringen een representatieve indruk kunnen krijgen van wat voor mensen er in dekampen terecht kwamen en hoe zij leefden in de kampen. Ik zeg met nadruk kampen, want zonder uitzondering gingen er verblijven in meerdere kampen én gevangenissen vooraf aan de opsluiting in Dachau. Aan de hand van persoonlijke objectenwillen we laten zien hoe concentratiekampgevangenen hun menselijkheid en waardigheid probeerden te bewar en in een systeem waarin álles was gericht op ontmenselijking.

 

Stuuf moest er daar één van zijn, vonden wij. Hij maakte dan wel geen deel uit van het biografieproject, maar hij kon nietbuiten beeld blijven in een tentoonstelling over Dachau. Stuuf was in de Nederlandse gevangenengemeenschap in dekampen waar hij zat namelijk een belangrijke persoon. Zijn verhaal moet worden doorverteld. Tijdens de mobilisatie van 1939 werd Stuuf op eigen verzoek- nogal ongewoon voor een sociaaldemocratisch politicus indie dagen - aangesteld als reserveoffi cier. Hij wilde niet aan de zijlijn blijven staan. Op 10 mei 1940 kreeg hij de opdrachtom samen met Maarten Rooij, waarnemend hoofdredacteur van de NRC, de radiorede op te stellen waarmee opperbevelhebber Generaal Winkelman op 14 mei de capitulatie zou meedelen. In naam van Winkelman bracht Stuufop 20 mei op de Grebbeberg een laatste groet aan de gevallenen.

 

Vrijwel direct na de capitulatie kwam Stuuf in verzet. Hij was lid van de illegale partijleiding van de SDAP en werd in1941 medewerker van

verzetskrant Het Parool. Op verzoek van Koningin Wilhelmina en minister­ president Gerbrandy deed Stuuf een poging om naar Engeland te komen. Hij werd daarbij opgepakt op 18 januari 1942 en vastgezet in de beruchtestrafgevangenis in Scheveningen, die de geuzennaam 'Oranjehotel' droeg.

Daarna volgden in ruim anderhalf jaar tijd achtereenvolgens de kampen Amersfoort, Vught, Haaren en nog eens Amersfoort,vóór Stuuf op 26 oktober 1943 aankwam in het sinistere concentratiekamp Natzweiler­ Struthof in de Elzas.

 

Stuuf behoorde tot de zogenaamde categorie 'Nacht und Nebel­ gevangenen'. Als straf voor hun verzetsdaden moesten zij 'innacht en nevel' verdwijnen. Zij mochten geen contact hebben met de buitenwereld en geen pakketten met levensmiddelen ont vangen. Vrijwel alle Nederlandse Nacht und Nebel-gevangenen gingen naar Natzweiler. Historica Hinke Piersma beschreef hetlot van de zogenaamde 'NN-ers' daar als een 'doodstraf op termijn'. Hun gevangenschap was gericht op 'vernietiging doorarbeid'. Dat bovendien met de voortdurende onzekerheid over het lot van hun geliefden én met de wetenschap dat hun geliefden niet wisten waar zij waren en of ze überhaupt nog leefden.

 

Na aankomst in Natzweiler moest Stuuf, zoals de meeste nieuwkomers, werken in de beruchte steengroeve. Gevangenenhakten hier rode graniet voor beelden en bouwwerken in nazi-Duitsland en vergruisden steen voor de aanleg van wegen. Doorhet zware werk stierven velen van uitputting. Medegevangene Arie van Soest vreesde dat Stuuf zou bezwijken in de steengroeve. Hij ruilde daarom zijn eigen relatief gunstige kampbaantje met Stuuf. Van Soest zei hier later over: 'Ik moest er wel over denken, maar ik heb het gedaan. Ik hadeen groot respect voor Wiardi Beckman. Hij had alles om eventueel minister-president te worden .'


In Natzweiler nam Stuuf samen met Pim Boellaard en Oscar Mohr een leidende rol binnen de groep Nederlanders.Sociologe en Boellaard­ biograaf Jolande Withuis heeft hen gekenschetst als mannen van 'grote moed en mentale competentie' die het 'vermogen en de ambitie hadden om samenhang te creëren en anderen te ondersteunen'. Dat was een uitzonderlijke prestatie in het extreem bedreigende concentratiekampsysteem, waarin alles was gericht op het ondermijnen van solidariteit. In Natzweiler voltrok zich een klein wonder toen Stuuf, Pim Boellaard, Oscar Mohr en Gerard van Hamel het initiatief namen om eengedichtenbundeltje samen te stellen uit het eigen geheugen en dat van hun medegevangenen. Waar ze het boekje en hetschrijfgerei vandaan haalden blijft gissen. Ze noteerden de gedichten in sierlijke priegelhandschriften. Het zijn niet alleenNederlandse gedichten, maar ook Franse.


En Shakespeare ontbreekt niet . Sommige gevangenen schreven een eigen gedicht in het bundeltje. Stuuf reconstrueerde samen met Oscar Mohr alle vijftien coupletten van het Wilhelmus. Op zondag lazen ze uit het bundeltje aan elkaar voor. In de woorden van Pim Boellaard 'vijzelde het de stemming in de modderpoel van Natzweiler op als een oase in de woestijn'. Dit bijzondere bundeltje is lange tijd zoek geweest. Het dook in 2010 op in de nalatenschap vanOscar Mohr. Het werd geschonken aan het NIOD. Wij hebben het nu in bruikleen, zodat dit wonder door iedereen te bekijkenis.

 

Natzweiler werd in september 1944 ontruimd vóór de optrekkende geallieerde troepen uit. De meeste gevangenen werdengetransporteerd naar Dachau. Stuuf kwam er op 6 september 1944 aan en werd ingeschreven onder nummer 103175. In Dachau werd de situatie in de laatste maanden van 1944 en de eerste van 1945 door de ineenstorting van het Duitse Rijksteeds wanhopiger. Voor de optrekkende geallieerde troepen in het oosten en westen uit, werden steeds meer kampen ontruimd. Omdat Dachau min of meer midden in Duitsland lag, was dit van veel ontruimingstransporten de eindbestemming. Inhet kamp dat was voorzien voor iets meer dan 6000 gevangenen, bevonden zich er in die maanden op het hoogtepunt zo'n 30.000. Met dramatische hygiënische omstandigheden en een vlektyfusepidemie als gevolg.

 

Stuufs vriend Pim Boellaard kreeg op 17 februari 1945 vlektyfus. Pim was op dat moment leider van een deel van een woonblok van gevangenen dat totaal vergeven was van luizen. En dat was zeer gevaarlijk, want luizen brachten ziektes over. Pim had zich er fel tegen verzet dat Stuuf hem in deze functie zou vervangen, want hij zou gegarandeerdziek worden. 'Doe het niet, Stuuf, jij bent een dichter, ik een sportman en met Gods hulp zal ik het wellicht overleven', had Pimtegen hem gezegd. Ook anderen probeerden Stuuf ervan te weerhouden. Ze wilden hem beschermen, hem sparen voor later,als de oorlog voorbij was. Maar Stuuf zette door. Begin maart 1945 werd ook Stuuf opgenomen in de ziekenbarak . Op 15 maart 1945 overleed hij aan vlektyfus. Het maaktediepe indruk op de Nederlanders. Medegevangene en schrijver Ed Hoornik schreef er later over: 'Zij stonden in groepen bij elkaar, verbeten, ontroerd, zwijgend. Noch wij, noch Nederland kon hem missen.

Niet om de ideologie, die hij aanhing, noch om de overtuiging, die hij beleed was hij ons aller vriend, maar om zijn zielskracht, dieons sterkte, zijn karaktervastheid en oprechte handelwijze, die eerbied afdwongen, en om zijn talent en kennis die ons verrijkten.'

 

Na Stuufs overlijden in Dachau maakte de Poolse gevangene Stanistaw Bienka, die in de dodenkamer van het kamp werkte, in het diepste geheim van Stuufs gelaat een dodenmasker. Dat deed hij op initiatief van enkele Nederlandse gevangenen. Het gips kon Bienka regelen door sigaretten te ruilen die hij van deze mannen kreeg. Er zijn, voor zover mij bekend, in Dachau vierdodenmaskers gemaakt; drie van Poolse gevangenen en een van Stuuf. Allen door Bienka.

 

De mal is door de Nederlanders verstopt en na de bevrijding door Con Broers, oudmedegevangene van Stuuf, meegenomen.In een brief gedateerd 15 juni 1945 aan Stuufs weduwe schreef hij: 'Mijn plan is hier in Holland door een beeldhouwer meerdereafgietsels er van te laten maken. Mijn bedoeling is ook den Heer Koos Vorrink, als een zijner beste vrienden en medevechtersdit doodenmasker aan te bieden - want ik weet dat de S.D .A.P. het ook op hooge waarde zal schatten een reliqui van hem te bezitten.'

 

Die afgietsels zijn gemaakt. Ondanks intensieve naspeuringen is het nog steeds niet helemaal duidelijk hoeveel het er zijn, maar het lijken er drie. Voor de tentoonstelling hebben wij het afgietsel dat in familiebezit is in bruikleen gekregen. Het is eenobject waaraan veel emoties kleven, maar tegelijk is het van grote historische waarde, omdat het wat mij betreft symbool staatvoor Stuufs betekenis voor zijn medegevangenen, voor zijn persoon als belofte voor het Nederland van ná de oorlog, waaraanvelen zich vast hielden.

 

 







Herinnering aan Dachau door Ed Hoornik - Erica Stigter-Hoornik, dochter van Ed Hoornik

Dachau....... Nee, ik sta er niet meer mee op, ik ga er niet meer mee naar bed, en dromen doe ik er ook niet meer van. Maar het fs er, het hoort bij mijn bestaan. Het is mijn diepste ervaring . Het is weg geweest zijn in de dood en daaruit als Lazarus zijn opgestaan. Dat is de kwintessens, evenongeloofwaardig als absurd. De feitelijkheden vervagen: de terreur, de honger, de luizen, maar die ervaring, datdubbelvallen van de dood en leven herhaalt zich, ook vandaag nog.

 

Je loopt door de stad, je ziet jezelf in de etalageruiten, er is niets aan de hand, maar ineens heb je het gevoel dat hetbestaan onder je weggetrokken wordt. De mensen die je passeren zijn dood net als jijzelf dood bent. Het duurt nietlang, een paar seconden maar, dan stap je weer terug in de tijd en in de werkelijkheid......

 

De rest zijn herinneringen, anekdotes, associaties. De Lagerstrasse 's nachts. Het uittrekken van de colonnes . Eins,zwo, drei, vier. Eins zwo drei vier. Het gezicht van een SS'er. De trap van een capo. Een dode vriend. Wij eromheen, vogelverschrikkers in streepjespakken, in het straatje voor de barak, kijkend naar dat dode lichaam datgeen lichaam meer was, maar een ding.

Anekdotes van jongen-onder-mekaar: oud-concentrationairs, die een eigen taal spreken. Over de SS-staat. Overheiligen en zwijnen. Over helden en lafaards. Gewieksten en onhandigen, samenhokkers en een zelvigen . Over devier stadia van de man die het opgaf: de ontmenselijking, de verdierlijking, het uitdoven, de dood. Over de soep, de overschep, de aardappel, die je hele leven was. Welke gek praat daar over menselijke waardigheid? Geen sterker drang dan de drang tot zelfbehoud. Over de dingen waarvan we, drieëntwintig jaar geleden, in de roes van bevrijding, dachten dat ze voorgoed voorbij zouden zijn. Racisme, oorlog, honger en terreur......

Dáchten, ja..... maar de werkelijkheid was anders, is anders. Ik weet zeker dat het geen verschil maakt, of ik Dachau of de wereld zeg. Of niet soms?


Herdenken gaat van au - Paul Kalma, oud-directeur Wiardi Beckman Stichting en voormalig-Kamerlid voor de Partij van de Arbeid

Het is inmiddels honderd jaar geleden. In de aanloop naar wat de Eerste Wereldoorlog zou worden, werd de kans op een groot militair conflict in veel Europese landen met gejuich begroet. Oorlog, zei en schreef menige kunstenaar en intellectueel - oorlogis een soort wedergeboorte. Ze dwingt mensen boven zichzelf uit te stijgen, zich voor elkaar op te offeren, het eigenbelang telaten varen omwille van een hoger doel. En het waren niet de minsten onder hen die zich zo uitdrukten:

 

De Duitse literator Hermann Hesse, schreef tijdens de oorlog woorden van gelijke strekking: '(a)ls ook maar bij een deel van demeevechtende jeugd het levensgevoel verdiept wordt, (..) de vreugde voor het onbenullige afneemt, dan is daarmee meergewonnen dan met een (vernietigde) stad of kathedraal verloren kan gaan.'

 

Ik ontleen dit alles aan het boek dat historicus Ewout Kieft van het NIOD dit jaar publiceerde, getiteld Oorlogsenthousiasme. Europa 1900-1918. In al deze opvattingen, aldus Kieft, 'was oorlog een abstracte gebeurtenis, een plotselinge ommekeer inde loop van de geschiedenis, die de

modernisering van al haar ongewenste neveneffecten zou zuiveren en er de gewenste richting aan zou geven. Het had weinig ofniets te maken met de internationale politieke crisis die tot het daadwerkelijk conflict had geleid.'

 

'Maar', zo vervolgt hij, 'het duurde niet lang voordat de ideeën van Europa's kunstenaars en intellectuelen vervlochten raaktenmet de oorlogsbeleving van de massa's . Ze sijpelden door in de propagenda, ze verspreidden zich via krantenartikelen,redevoeringen, preken, volkslegendes, gedichten en boeken. In de maanden en jaren die volgden op de zomer van 1914 veranderde oorlogsenthousiasme van een marginaal verschijnsel in een massafenomeen. Want de miljoenen Europeanen die zonder te weten wat hun te wachten stond werden meegesleurd in de meest vernietigende oorlog die de wereld tot dan toe had gekend, snakten naar grote, zingevende verhalen, die alle rouw en ellende konden omzetten in troost en hoop.'

 

Dat was, concludeert Kieft, wat het oorlogsenthousiasme te bieden had. De hoop dat er na de catastrofe een nieuwewereld zou verrijzen, dat er na de vernietiging een gelouterde mensheid zou opstaan. Het maakte van rouwende familiestrotse nabestaanden. Het gaf idealisme aan een oorlog die door falende machtspolitiek was ontstaan. (..) Het gaf zin enbetekenis aan een uitputtingsslag die geen zin en betekenis had.'

 

Tot zover enkele fragmenten uit Kieft's indrukwekkende onderzoek. Waarom, zo vraagt u zich wellicht af, de eerste Dachau-lezing begonnen met de Eerste Wereldoorlog? Omdat herdenken meer is dan de herinnering levend te houden aan deslachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en aan belangrijke gebeurtenissen in die periode - hoe wezenlijk dat ook is. Herdenken gaat niet alleen om 'dat nooit weer', maarook om de vraag: 'hoe kon het gebeuren'? Hoe is het mogelijk dat driekwart eeuw geleden in Europa misdaden tegen menselijkheid werden gepleegd van een intensiteit en op een schaal die we tegenwoordig associërenmet weerzinwekkende dictaturen elders in de wereld?

 

En hoe kon Hermann Hesse, zelf inmiddels aanzienlijk wijzer geworden, in Berlijn na de Rijksdag-brand in 1933 dezelfde'oorlogs- en pogromstemming' waarnemen die er in 1914 had geheerst? Herdenken is ook letterlijk, de jaren '40-'45 zeker niet uitgezonderd: her-denken. Verbinding leggen tussen datgene wat ons nog altijd raakt (de wreedheid van het Nazi-regime; de moed van verzetsmensen; de ontwrichting van het dagelijks leven; de collaboratie} en de omstandigheden waarin dat allemaal heeft kunnen plaatsvinden.Dan gaat het om de grote verschillen tussen de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, maar ook over het verband tussen die t wee. Het gaat verder, uiteraard, om de aard en intensiteit van het geweld, met de genocide als kern.En het gaat om de schaal: hoe een oorlog in Europa opnieuw een wereldoorlog werd - en door andere mogendhedenbeslist werd. Maar ook: hoe Europese koloniale machten elkaar gingen onderdrukken - en hun koloniën kwijtraakten.

Eén geruststelling vooraf: ik ga dat in het komende halfuur niet allemaal behandelen. Ik zal aangeven in welk opzicht leven en werk van Stuuf Wiardi Beckman voor mij ook op dit terrein een inspiratiebron vormen. En vervolgens zal ik u het antwoord op de vragen 'hoe kon het gebeuren?' en 'hoe te herdenken' geven van een vooraanstaand wetenschapper: de in 2010 overledenhistoricus en essayist Tony Judt. Maar ik begin met enkele

kanttekeningen bij de onlangs gepubliceerde visie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei op het herdenken van de TweedeWereldoorlog in de toekomst, getiteld 'Kom vanavond met verhalen...'.


Het is een interessante bijdrage aan het debat over het herdenken van de Tweede Wereldoorlog - in een tijd dat steedsminder mensen die oorlog zelf hebben meegemaakt. In die omstandigheden dreigt herdenken, zo schrijft het Comité terecht ,'een gestold ritueel' te worden. We zullen steeds moeten onderzoeken of 'de traditie van gezamenlijk herdenken past bij de tijd' en 'hoe de verbondenheid tussen generaties kan worden vormgegeven .'

 

Het Comité heeft ook een open oog voor vormen van selectief geheugenverlies die kunnen optreden. Rechtdoen aan hetgeengebeurd is, vraagt een eerlijke blik. Reflectie op onze eigen geschiedenis, zoals de periode van dekolonisatie na de oorlog, 'blijkt nietonze sterkste kant.' En het belangrijkste: we zullen ons moeten blijven realiseren welke vernietigingsmachine de Nazi'sdriekwart eeuw geleden hebben opgebouwd. Zoals het in Kom vanavond met verhalen... wordt geformuleerd: 'We dienen niet alleen de slachtoffersvan deze misdaden te herdenken, maar ook stil te staan bij de aard van deze vervolging, ons te realiseren dat in Europa mensen tot nummers werden gemaakt en dat zij op grond van hun afkomst (joden, Roma en Sinti)moesten worden vernietigd.'

 

Dat is inderdaad de kern van de zaak. Maar er zijn ook kritische kanttekeningen bij de stellingname van het Nationaal Comitéte maken. Zo laat het zich wel erg positief uit over de aandacht die er in het onderwijs aan de oorlog (en zijn achtergronden)wordt besteed. Het Comité verzoekt alleen om de basiskennis op dit terrein 'nog beter te verankeren'. Maar is er van zo'nverankering wel sprake? Krijgt in ons huidige onderwijsbestel het beroepsleven niet onevenredig meer aandacht dan het democratisch burgerschap? En is bijvoorbeeld de toename van het antisemitisme (op het raakvlak van oude en nieuwe oorlogen, van discrimineren en gediscrimineerd worden) geen reden voor groteongerustheid?


Het pleidooi (in de uitgave vermeld, maar niet onderschreven) om de kennis van de grondrechten in Nederland sterk te vergroten, lijkt mij in ieder geval zeer op z'n plaats. Dan is er, in de tweede plaats, de sterke nadruk die het Comité legt op 'persoonlijke verhalen' als sleutel voor het herdenken van de Tweede Wereldoorlog in de toekomst. Zeker in een tijd waarin steeds minder mensen die oorlog hebben meegemaakt, schrijft het, 'moeten we de verhalen vertellen die de herinnering aan de doden levend houdt, de geschiedenis... en de bevrijding tastbaar maken'. Dat valt alleen maar te beamen - en daarbij zullen inderdaad ook literatuur en beeldende kunst een belangrijke rol kunnen spelen.

 

Maar is voor een zinvolle en werkzame herdenking van die oorlog de afstandelijke analyse niet minstens zo belangrijk als de emotionele betrokkenheid? Het hartstochtelijke 'dat nooit meer' wint aan overtuigingskracht als ze gekoppeld wordt aan de verontrustende vraag 'hoe was het mogelijk?' In het verlengde hiervan: de visie die het Comité op herdenken in de toekomst ontvouwt, is wat mij betreft toch wat te nationaal gericht . De verbondenheid tussen generaties bevorderen, zoals het bepleit; op 4 en 5 mei 'samen Nederland vormen' - het isbelangrijk. Maar dat herdenken zou er toch ook toe moeten leiden dat we onze blik meer naar buiten richten; ons meer gaan bekommeren om het hedendaagse   oorlogsgeweld in de wereld. Zoals het eerbetoon op 4 mei op de Dam aan Nederlandse militairen die bij naoorlogse vredesmissies om het leven kwamen, wat mij betreft goed verdedigbaar is. Op één voorwaarde: dat we ons er rekenschap van geven dat 'vredemissies' soms 'oorlogsmissies' kunnen worden' - en ookernstige gevolgen voor de bevolking kunnen hebben.

 

Twee belangrijke gebeurtenissen in de naoorlogse geschiedenis van ons land, de oorlog in Indonesië en de genocide in Srebrenica worden in Ned rland niet officieel en expliciet herdacht. Dat is, lijkt me, een ernstig gemis. Tot slot van dit gedeelte wil ik nog op een ontwikkeling wijzen die onze eigen Nederlandse blik kan helpen verruimen. Het betreft de toename van het aantal migranten in ons land. Misschien moeten we het feit dat, zoals het Comité het omschrijft,'de geschiedenis van veel nieuwe Nederlanders niet samenvalt met die van ons land', niet alleen opvatten als een probleem (nl. van kennisachterstand en betrokkenheid bij de bezettingsjaren), maar ook als een kans. Om zelf meer te weten tekomen over de oorlogsgeschiedenis van hun land van herkomst. Maar ook vanwege de inzichten die we kunnen ontlenen aan hoe zij onze omgang met de Tweede Wereldoorlog beoordelen.

 

Een voorbeeld : de 4-mei lezing die de uit Iran afkomstige Shervin Nekuee, in 2012 in Felix Meritis heeft gehouden . Er valt veel uit te leren, zoals de vergelijking die hij maakt tussen wat Erich Maria Remarque in 'Van het Westelijke front geen nieuws' schreef over de loopgravenoorlog in de Eerste Wereldoorlog - en wat hij destijds zelf hoorde over hoe het er in de langdurige,bloedige oorlog tussen Iran en Irak aan toeging. In beide gevallen: verbittering en een groeiende nihilisme aan beide zijden van het front. Maar tegelijkertijd: het vermogen van dejonge soldaten om van die ene sigaret te genieten, maar ook om de oorlog te relativeren. De vijand, dat bleken jongens dietoevallig aan de andere kant van de grens waren geboren. 'Ik weet van mijn soldatenvrienden', aldus Nekuee, 'dat zij en jongeIrakese soldaten in die loopgraven naar elkaar riepen, scheldend in elkaars taal, maar ook grappenmakend en groetend.Meestal schunnig en vaak met een dosis zwarte humor.'


Nekuee besteedt ook aandacht aan de wijze waarop we in Nederland de Tweede Wereldoorlog herdenken. We hebben - zoomschrijft hij het, nog wat harder dan het Comité - 4 mei teveel op onze rituelenkalender gezet. Op alle andere dagen van het jaar wordt elke verwijzing naar de laatste oorlog om het belang van Europese samenwerking te onderstrepen of te waarschuwen voor het stigmatiseren van minderheden, als goedkope retoriek afgedaan. Mede vanwege een doorgeslagennadruk op individuele autonomie zijn we amper nog in staat om het eigen potentieel tot conformisme, groepsdenken en barbarisme te herkennen. Een samenleving van het recht op beledigen en "het eigen gelijk eerst". En hij concludeert: 'hetKwaad is enkel en alleen nog in het gelaat van de Ander te herkennen wanneer wij alle herinneringen aan de overeenkomsten met andere generaties en de historisch gewortelde logica van onze normen en waarden hebben uitgewist. Aldus Shervin Nekuee. Een Iraanse Nederlander die ons met onze eigen normen de maat neemt. Een hier geworteldebuitenstaander, die ons uitlegt hoe vreemd we zelf zijn geworden - het is stof voor overdenking.

Stuuf Wiardi Beckman was geen hier gewortelde buitenstaander. Hij was, zoals de ondertitel van de door Johan Wijne geschreven biografie luidt: 'patriciër en sociaal-democraat'. In aansluiting op de bijdragen van Tjalling Halbertsma en Karen Tessel - en als fundering van het tweede deel van mijn verhaal - wil ik graag duidelijk maken hoezeer het denken en handelen van Wiardi Beckman ons nog altijd kan inspireren - in drie opzichten.


In de eerste plaats als vernieuwer van de Nederlandse sociaal-democratie. Hij hielp de SDAP om haar traditionele fixatie op de arbeidersklasse te doorbreken. Zo legde hij de basis voor de brede volkspartij die de naoorlogse PvdA geworden is. Minstens zo belangrijk: hij verbond de sociaal-democratie ten principale met de rechtsstaat en de parlementaire democratie. De voorkeur van  socialisten alsHendrik de Man en Marcel Déat voor een sterke, autoritaire staat, verwierp hij met kracht. Democratie en socialisme, zei hij op een SDAP-congres, 'vormen ten diepste een eenheid'. En in een artikel dat hij na de Duitse inval publiceerde, schreef hij:'Het beginsel van rechtsgelijkheid van alle burgers, ongeacht maatschappelijke welstand of ras, zal men nooit kunnenloslaten in een organisatie van het openbaar bestel, die nog Nederlands wil heten.'

Wat opvalt bij herlezing van zijn werk: hoe het in de politiek gebruikelijke onderscheid tussen 'realistisch' en 'principieel' op hem eigenlijk geen vat kreeg. Zo verdedigde hij meer aandacht voor de middengroepen niet als een afzwakking van de strijd tegen het kapitalisme, maar juist als een aanscherping. Net zoals zijn afwijzing van het pacifisme hem er niet van weerhield om het kabinet-Colijn frontaal aan te vallen op de wanverhouding tussen militaire en sociale uitgaven. Zo zijn ermeer voorbeelden . De fervente verdediger van de parlementaire democratie, die zich voor zijn jeugdige enthousiasme voor de arbeidersraden in München, die in 1918 een rechtse staatsgreep hielpen verijdelen,nooit geschaamd heeft. De strijder voor partijpolitieke vernieuwing, die pogingen daartoe in bezettingstrijd als collaboratiebetitelde. De waarde van beginselvastheid, kunnen we concluderen, hangt ook van de omstandigheden af.

 

Een bron van blijvend inspiratie is Wiardi Beckman in de tweede plaats vanwege zijn intense betrokkenheid bij kunst en cultuur. Als politicus streefde hij samenwerking der volkeren na en wilde hij de wereld 'met geest doordringen'. Maar ook in zijn persoonlijk leven speelde cultuur een grote rol. Stuuf groeide op in een milieu van 'Bildungsbürger' en was op jongeleeftijd al thuis in de wereldliteratuur. Dat ging samen met een zeer idealistische instelling, die hij met zijn boezemvriend Marinus van der Goes van Naters deelde. Hun correspondentie in die tijd doet af en toer wat schwärmerisch aan. Maar een wat hardere grap komenwe ook wel tegen. Zo schrijft Stuuf bijvoorbeeld (beiden zijn dan al actief lid van de SO AP): 'Kan 't jou soms ook zo verbazendspijten dat de guillotine is afgeschaft? (..) Mensen als 't Kamerlid A.P.Staalman, de heer Gerard Brom en anderen zouden onderdat mes toch wel 't best op hun plaats zijn.'

 

In zijn latere cultuurkritische artikelen vallen de nuances en relativeringen op die Wiardi Beckman aanbrengt. In 1935 bespreekt hij in de Socialistische Gids het nieuwe boek van zijn leermeester en promotor, Johan Huizinga, in de schaduwen van morgen. Hij steunt de auteur in zijn kritiek op een wereld waarin organisatie, techniek en commercie de boventoon zijn gaan voeren, met de 'verzwakking van waarheid en menselijkheid, rede en recht' als gevolg. En hij deelt diensverontrusting over het gebrek aan aandacht van veel Nederlandse intellectuelen voor de opkomst van het nationaal­ socialisme.Maar Wiardi Beckman schrijft ook dat Huizinga's diagnose als geheel wel erg somber is. En hij constateert dat In de schaduwen van morgen op grote schaal gekocht en gelezen wordt.Ik citeer: '(G)eheel de machtige "moderne organisatie van kennisverspreiding" door Huizinga zeer kritisch besproken, is in actiein gekomen om mede te werken bij de verbreiding van zijn gedachten'.

 

Tien jaar later bevindt Wiardi Beckman zich - na eerst in Scheveningen, Vught en Natzweiler te hebben vastgezeten - in concentratiekamp Dachau. En het is opnieuw de cultuur die voor hem en voor een aantal mede-gevangenen een grote rol speelt . Ditmaal in levensbedreigende omstandigheden, met mishandeling, honger, ziekte en dood als alledaags pat roon.

 

In het oorlogsdagboek van Nico Rost, 'Goethe in Dachau' (deze maand opnieuw uit gegeven)wordt dat indrukwekkendbeschreven. Hoe politieke gevangenen met uiteenlopende opvattingen (de communist Rost, de liberaal Telders, deconservatief Boellaard, de sociaal-democraat Wiardi Beckman en vele anderen) de toekomst bleven bespreken. En hoe ze -individueel en in onderlinge gesprekken - uit het werk van grote Europese schrijvers de moed putten om overeind te blijven. Om - in de woorden van Rost - 'de dood die ons hier elk ogenblik op de hielen zit, niet m'n gedachtewereld te laten beheersen.' Wiardi Beckman had in Dachau Homerus onder zijn matras liggen.


Dat er in Dachau (zoals Rost ook uitgebreid beschrijft) onder het oog van de SS een goed voorziene bibliotheek van en voor gevangenen kon blijven functioneren (aantekeningen maken was verboden): het is één van de bizarre kanten van degeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog.

Tot zover een korte beschrijving van de cultuurdrager en de fervente verdediger van rechtstaat en democratie die WiardiBeckman was. Maar zijn leven en werk kunnen ons ook nog in een ander opzicht inspireren. Het betreft de brug die hij heeft willen slaan tussen de integratie van de arbeidersklasse in de Nederlandse samenleving en het ideaal van hetinternationalisme .

 

Aanvaarding door de SOAP van de nationale gedachte en van Nederlandse natiestaat, inclusief koningshuis en krijgsmacht -het was een belangrijk oogmerk van het door hem geschreven nieuwe beginselprogramma van zijn partij . Zo'naanvaarding zou het politieke isolement helpen doorbreken waarin ze op landelijk niveau verkeerde. En ze zou ook rechtdoen aan de ingroei in de natiestaat van de arbeidersklasse, die met het veroveren van het algemeen kiesrecht en de aanzetten tot sociale wetgeving op gang was gekomen. Wij zijn, zegt Wiardi Beckman in 1935 in een redevoering voor deArbeiders Jeugd Centrale, door een historische lotsgemeenschap aan dit volk gebonden en 'eisen onze plaats in de nationale gemeenschap van Nederland op'

 

Maar, voegt hij daar direct aan, daarmee is allerminst gezegd dat de sociaal­ democratie het nationalisme omhelst. 'Alle nationalisme is ons vreemd en nationalistische overschatting, die in blindheid de eigen waarden van een ander volk kleineert,is ons een gruwel. (..) Ons ideaal: samenwerking der volkeren op economisch en geestelijk gebied.' In die woorden klinken deopvattingen door van de leider van de Franse socialisten, Jean Jaurès (in 1914 in Parijs vermoord), die ook andereNederlandse sociaal-democraten (Banning, Brugmans, Van der Goes van Naters) beïnvloed heeft. Jaurès achtte nationale onafhankelijkheid en internationale samenwerking onverbrekelijk met elkaar verbonden. Een van zijn meest bekendsteuitspraken luidde: 'Een beetje internationalisme verwijdert de mens van zijn vaderland, doch veel internationalisme voert hemnaar dat vaderland terug.'

 

In de bundel artikelen van en over Wiardi Beckman die de WBS in 2012 publiceerde, wees Paul Scheffer op de actualiteit van dit standpunt. Wiardi Beckman wist (ik citeer) 'twee verleidingen (..) te vermijden: de verwerping van de natiestaat uit naam van een ondoordacht nationalisme en tegelijk de kritiekloze omarming van de nationale gedachte.'


De naoorlogse Europese integratie kon volgens Scheffer een succes worden omdat ze per saldo soevereiniteitswinst opleverde.De nationale staten hebben zich door de integratie en de gezamenlijke markt versterkt. Maar uitgerekend nu die nationale democratieën uitgeput dreigen te raken, bepaalt de destijds door Wiardi Beckman gewraakte tegenstelling het debat : 'verdere overdracht van bevoegdheden aan Brussel', en daar tegenover het populistische 'weg met de Europese Unie'. Dat is, schrijft Scheffer, even schadelijk als het in de jaren dertig was. En hij concludeert : '(a)lleen wanneer duidelijk is dat bovennationale samenwerking uiteindelijk het streven naar zelfbeschikking dient zal de integratie duurzaam op publiekesteun kunnen rekenen.'

 

Ik onderschrijf dat standpunt - maar deze bijeenkomst   is niet de plaats om die politieke stellingname verder uit te werken. In plaats daarvan wil ik nader ingaan op het analytisch belang van de door Wiardi Beckman benadrukte wisselwerking tussenhet nationale en het internationale vlak. Ze helpt mede verklaren wat zich in de eerste helft van de vorige eeuw (en in de jaren veertig in het bijzonder) in Europa heeft afgespeeld. Ik laat me daarbij - en dat is het laatste deel van mijn verhaal - leidendoor de Amerikaanse  historicus Tony Judt:


 

In 2010 werd hij getroffen door de spierziekte ALS, die hem grotendeels verlamde. Het belette hem niet om (met behulp vandictafoon en medische apparatuur) te blijven publiceren en debatt eren. In 2010, het jaar van zijn dood, verscheen 111 fares the land. Hij uit daarin kritiek op de vervlakking van de politiek die zich de afgelopen dertig jaar in Europa en de V.S. heeft voltrokken.'The unbearable lightness of polities', zo noemt hij het. De sociaal-democratie, maar ook andere gevestigde politieke stromingen: ze hebben het verleerd om grote maatschappelijke problemen te benoemen; om de richting waarin de samenleving en het beleid zich bewegen, te toetsen aan bij uitstek politieke vragen als: 'Is it good? Is it fair? Is it just? Is it right?' 'We must once again learnto pose them .'


Judt's belangrijkste werk - daar concentreer ik me hier op - is het in 2005 verschenen 'Postwar. A history of Europa since 1945 '. Het handelt voor een groot deel over de invloed van de Tweede Wereldoorlog op wat in decennia daarna in Europa is gebeurd .Daarover straks meer. Maar het boek ontleent zijn kracht minstens zo zeer aan de verbinding die de schrijver - juist terug in de tijd - met de Eerste Wereldoorlog legt. Die heeft Tweede niet veroorzaakt, maar de geesten en de grond er volgens hem wel rijp voor gemaakt.

 

Judt noemt de Eerste Wereldoorlog een 'traumatisch killing field' dat niets oploste. Mede-aanstichter Duitsland kwam er niet gebroken uit tevoorschijn . De landen die na het instorten van de midden-Europese monarchieën ontstonden, waren klein, arm en instabiel; en de verliezers wraakzuchtig. Van een nieuw machtsevenwicht op het continent   was geensprake. Het geweld verdween niet, maar sloeg naar binnen - in de vorm van nationalisme en racisme, van burgeroorlog en klassenhaat. En de crisis waarin de betrokken economieën, nog altijd getekend door het oorlogsgeweld, vanaf het eindvan de jaren twintig belandden, droeg daar extra aan bij. De handel tussen Duitsland en Frankrijk halveerde; dewerkloosheid steeg ongekend. Europa, schrijft Judt, betrad in de jaren twintig en dertig 'een schemerzone tussen de nasleep van de ene oorlog en     27

de dreigende aanloop naar een volgende .'


Tegelijkertijd, zo benadrukt hij, was die Tweede Wereldoorlog niet zo maar 'another war'. Ze heeft de jaren '14-'18 in gruwelijkheid verre overtroffen . Daarbij denken we tegenwoordig in de eerste plaats aan de Holocaust - aan de zes miljoen Joden en Roma die door Nazi-Duitsland vermoord zijn. Maar het ging, zo laat Judt zien, om nog heel veel meer. Het aantalgesneuvelde militairen was enorm, maar het aantal burgerslachtoffers nog veel groter. Als gevolg van de oorlog stierven tussen 1939 en 1945 in Europa ruim 36 miljoen mensen (evenveel als de hele bevolking van Frankrijk in die tijd). In de Sovjet Unie bedroeg het aantal doden naar schatting 24 miljoen. 'In geen ander conflict in de wereldgeschiedenis', schrijft hij, 'hebben zoveel mensen in zo korte tijd de dood gevonden'. Daarnaast was er de enormemateriële schade, met alle consequenties van dien voor het dagelijks leven, waaronder voedsel gebrek. dakloosheid en dreigende epidemieën.

 

Judt wijst er overigens op dat Oost-Europa nog zwaarder onder de oorlog te lijden heeft gehad dan de West-Europese landen . Daar bleef het gebruik van geweld {behalve jegens joden en verzetsstrijders - en incidentelerepresailles daargelaten) aan Duitse zijde beperkt. In landen als Griekenland, Joegoslavië en de Oekraïne lag dat anders. Daar stuitten Duitsland en zijn bondgenoten op gewapend verzet van partizanen. Het werd meedogenloos onderdrukt, met alle gevolgen van dien voor de bevolking als geheel. Ook de bij opmars oostwaarts, tot diep in de Sovjet Unie trok het Duitse leger een ongekend bloedig spoor door de veroverde gebieden. Hetzelfde - maar dan in westelijke richting - gebeurde toen de oorlogskansen keerden. Het was nu het Rode Leger dat een Wehrmacht­ op-de-terugtocht achtervolgde en Duitse soldaten en veronderstelde medeplichtigen afslachtte.

 

In het voorjaar van 1945 zouden de Russen het Duits en het Oostenrijks grondgebied bereiken en zich op de bevolking wreken. In Wenen werden in de weken voor de overgave ongeveer 87.000 vrouwen verkracht - in Berlijn een vergelijkbaaraantal. En bij lange opmars naar die hoofdsteden vluchtten honderdduizenden Duitsers, die in het kader van Hitler'sSiedlungspolitik naar Oost-Europa waren geëmigreerd, voor de Russische troepen uit . Daarmee belanden we bij een  ander aspect van de Tweede Wereldoorlog dat volgens Judt doorgaans te weinig aandachtkrijgt: de oneindige stroom vluchtelingen die in het laatste deel van de oorlog {en opnieuw: vooral in Oost-Europa) op gang kwam.


Dat gebeurt, schrijft hij, doorgaans in elke oorlog. Maar in dit geval hing het sterk samen met de geplande, veelalafgedwongen volksverhuizingen die zowel Hitler als Stalin hadden laten uitvoeren. In totaal ging het in de periode 1939-1943om zo'n dertig miljoen mensen. De Nazi's verwijderden Slavische bevolkingsgroepen uit hun geboorteland,   deporteerden opgrote schaal inwoners van Polen in oostelijke richting en vernietigden de Joodse bevolking - mede om plaats te maken voor volksdeutsche bewoners. Verder importeerden ze op grote schaal dwangarbeiders uit West- en Oost­ Europa. De Sovjets van hun kant zetten hun vooroorlogs beleid voort om hele bevolkingsgroepen naar andere delen van hun immense land over te brengen. Meer dan een miljoen inwoners van Polen, dewestelijke Oekraïne en de Baltische staten trof dat lot.

 

Naarmate het einde van de oorlog in zicht kwam, kwam een deel van deze migranten in beweging, richting de door de Geallieerden bevrijde en veroverde gebieden - en Duitsland zelf in het bijzonder. Ze deden dat om heel verschillendemotieven: oorlogsgeweld, honger, vrijheidsdrang, maar ook om het vege lijf te redden - zoals in het geval van volksdeutsche migranten, van tienduizenden inwoners van fascistisch Kroatië, op de vlucht voor de partizanen van Tito; en van gedrostebuitenlandse vrijwilligers van de Waffen SS. Al deze groepen werden, voor zover ze Duit sla nd wisten te bereiken, door de Geallieerden in grotevluchtelingenkampen ondergebracht. Hetzelfde gebeurde met een deel van degenen die in Duitse concentratiekampen gevangen hadden gezeten -en in afwachting van hun terugkeer naar hun vaderland.

 

Van geallieerde zijde {en door internationale hulporganisaties) zijn in die tijd grote prestaties verricht om deze problematiek het hoofd te bieden. Maar aan de onderlinge gemaakte afspraken zaten ook wel betwistbare kanten . Men werd het er wel erg snelover eens dat grote etnische diversiteit in Europa voortaan maar beter vermeden kon worden. Echt ernstig noemt hij het datde Westerse bondgenoten Josef Stalin inzake het terugkeerbeleid eigenlijk de vrije hand hebben gegeven. Ze stemden ermeein dat {met de Baltische staten als uitzondering) alle burgers afkomstig uit het inmiddels ontstane Oostblok, naar hun land vanherkomst moesten terugkeren. En dat terwijl velen van hen dat niet wilden - uit angst voor vervolging wegens vermeende of feitelijke collaboratie, of omdatze niet onder een communistische dictatuur wilden leven.

29

In 1945 en 1946 negeerden de Westerse mogendheden   die opvattingen. Ze werkten ze mee aan de overdracht van betrokkenen aan de Sovjetautoriteiten, soms met geweld. Er speelden zich, schrijft Judt, 'vooral in de maanden na capitulatie, wanhopige taferelen af. Emigranten die nooit Russisch staatsburger waren geweest, partizanen uit de Oekraïne en andere Oost-Europese burgers: ze werden door Britse en Amerikaanse troepen {soms letterlijk) de grens over geduwd - in de armen van de wachtende Russische staatsveiligheidsdienst'. En het is met hen, net als met de grote groepen Oost-Europeanen en Russen die het Rode Leger op eigen kracht inrekende, heel slecht afgelopen.

 

Pas in 1947 wijzigden de Westerse landen, met de aanvang van de Koude Oorlog, hun koers. Vluchtelingen uit het Sovjet-blokwerden nu als politieke vluchtelingen aangemerkt. Zo kregen de 50.000 Tsjechische staatsburgers die ten tijde van decommunistische greep van 1948 in Praag nog in Duitsland of Oostenrijk verbleven, direct de betreffende status toegekend. We leven inmiddels zeventig jaar later. En de vraag rijst: hoe de Tweede Wereldoorlog te blijven herdenken? Tony Judt's boek Postwar begint met de hier in grote lijnen weergegeven plaatsbepaling van die oorlog.


Vervolgens behandelt hij de opeenvolgende tijdperken van de naoorlogse Europese geschiedenis en een groot aantal andereonderwerpen - om aan het eind toch weer bij die vraag uit te komen. Hoe de oorlog te blijven herdenken? 'From the House of the Dead' heet dat laatste hoofdstuk. Met als onderti tel : 'An Essay on Modern EuropeanMemory'. Het heeft, schrijft Judt, in Europa aanvankelijk de nodige moeite gekost om dat herdenken een belangrijke, eigen plaats tegeven. In het Oosten was het regiem er niet naar - en werd er publiekelijk vooral herdacht voor zover het de gevestigde orde (dat wil zeggen: de communistische partijen ter plaatse) versterkte. In West-Europa lag dat heel anders. Maar er was (vergeleken met de opvattingen van nu) wel van terughoudendheid sprake. Het intense persoonlijke leed en de grotemaatschappelijke schade die de oorlog had aangericht, werden uiteraard benoemd, net als de vreugde over de herwonnenvrijheid - maar veel verder ging het niet. Terwijl er toch alle reden was om op de oorlogsjaren terug te kijken - en zeker nietalleen met trots.

 

Zeker, verzetsstrijders hadden vaak grote moed getoond. Maar het betrof slechts een klein deel van de bevolking. Het aantalcollaborateurs bleek in sommige landen groter te zijn geweest dan het verzamelde verzet. In Nederland meldden zich meer vrijwilligers voor de Waffen SS dan in onze buurlanden. Hoe dat alles te verklaren?   Verder drongen zich pijnlijke vragen op over het eens zo fiereEuropese zelfbeeld. Het waren andere internationale grootmachten geweest die Europa van het fascisme hadden bevrijd . Judt noemt het 'a history of reduction' van het continent. En dan was er de zeer pijnlijke conclusie die uit het tijdelijk gloriëren van datzelfde fascisme kon worden getrokken. Namelijk dat een moderne Europese staat voor het eerst ingezet was om Europeanen te folteren, tot slaaf te maken en te doden - een handelwijze die die Europese staten al veel langer in hun eigen koloniën toepasten. Welke consequenties moest Europa daar uit trekken?

 

Het waren geen vragen waarmee burgers zich in de in 1945 bevrijde landen sterk mee bezighielden. Dat lag ook voor de hand,aldus Judt. In Europa was er sprake van 'een sterke neiging om niet om te zien en een nieuwe start te maken'. Zonder zo'nhouding van gewoon-de-schouders-er-onder zou het opvallende naoorlogse herstel ook niet mogelijk zijn geweest. Maar het had wel één heel groot nadeel. Het ontzagwekkend lijden van de joden onder het Nazi-regiem werd grotendeelsterzijde geschoven. En het beperkte zich niet tot de koele ontvangst die Joden soms bij terugkeer uit het concentratiekamp ten deel viel. In Italië kon Primo Levi voor zijn herinneringen aan Auschwitz, Is dit een mens?,aanvankelijk geen uitgever vinden. Het wordt, noteerde hij in 1955, niet erg passend gevonden om over devernietigingskampen te praten. 'Men beschuldigt je er al snel van het slachtoffer uit te hangen.'

 

Erkenning van dat lijden leek niet goed verenigbaar met de wederopbouw van de eigen samenleving. Wat, schrijft Judt, bij het terugkijken op die periode opvalt, is hoe wijdverspreid die houding was. De Holocaust bleef niet alleen onbesproken inlanden met een belast verleden in dit opzicht, zoals Oostenrijk, Polen en Frankrijk (waar het Vichy-bewind actief hadmeegewerkt aan de joden-vervolging). Het gebeurde ook in Italië, en zelfs in Engeland. De snelle opkomst van de KoudeOorlog heeft aan dat alles zeker aan bijgedragen. Zo werd het oprichten van een internationaal monument in Auschwitz door veel landen (ook in Nederland, tot in de regering toe) afgedaan als 'communistische propaganda.'


Maar het was niet het enige. Voor veel Europeanen was de Tweede Wereldoorlog niet over de joden gegaan. En elkesuggestie dat dat wel zo was, 'wekte weerzin op'. Deze houding, vervolgt Judt, is vanaf het eind van de jaren vijftig spectaculair veranderd. In Duitsland speelde een serie processen tegen oorlogsmisdadigers een belangrijke rol. Overlevenden van de concentratiekampen spraken er voor het eerste publiekelijk over wat ze hadden meegemaakt.

 

De echte doorbraak vond in de jaren zeventig plaats - onder invloed van getuigenissen van slachtoffers, van toenemendeaandacht van pers en publiek voor het tijdperk van het fascisme, maar ook van  gebeurtenissen als de Zesdaagse Oorlog en het bezoek van kanselier Brandt aan Warschau. Groeiende belangstelling voor wat de Tweede Wereldoorlog hadaangericht, was er evenzeer in de landen die bezet waren geweest. Zeker in Nederland, waar historische studies en tv-programma's op dit terrein op grote schaal werden gelezen en bekeken - en deoorlogsjaren na enige tijd de meeste onderzocht periode uit de Nederlandse geschiedenis bleken te zijn. 


In een land als Frankrijk nam dat bewustwordingsproces meer tijd in beslag vanwege de heikele erfenis van Vichy. Maar overal in West-Europa was de trend dezelfde. Het meest sprekende bewijsvoor de omslag die heeft plaatsgevonden, treffen we volgens Judt op Europees niveau aan. Daar werd publieke erkenning van wat zich in enrond de Tweede Wereldoorlog op ons continent heeft afgespeeld - de Holocaust in het bijzonder - een voorwaardevoor toetreding tot de Europese Unie . In Polen deed de premier dat in 2004, inclusief een schuldbekentenis van watzich in eigen land had afgespeeld; later volgde Roemenië. Ook een eventuele toetreden van Turkije zal mede afhankelijk zijn van erkenning van de genocide die honderd jaar geleden op het Armeense volk werd gepleegd.

 

Daarmee heeft Europa, constateert Judt, een enorme stap gezet. Het definieert Europeanen als mensen die zichrekenschap geven van wat ze elkaar (en anderen) hebben aangedaan. De Holocaust, schrijft hij, is veel meergeworden dan een onweerlegbaar feit. 'In een tijd waarin Europa de Tweede Wereldoorlog voorgoed achter zich wil laten, de laatste gedenktekens onthult en de laatste nog levende slachtoffers en strijders eert, is dehervonden herinnering aan de dode joden van Europa uitgegroeid tot een omschrijving en een bewijs van de herstelde menselijkheid van dit werelddeel.'

 

Die band met het verleden zullen we moeten onderhouden - zeker nu binnen afzienbare tijd niemand meer is die die oorlog heeft meegemaakt . 'Als Europeanen die essentiële schakelwillen behouden, (..), dan zal dat aan elke nieuwe generatie moeten worden onderwezen. "Europese Unie" is eenantwoord op de geschiedenis, maar kan er nooit een substituut voor zijn.'


Aldus Tony Judt. Ik heb hier uitgebreid aandacht besteed aan zijn opvattingen en inzichten, omdat ze nauwaansluiten bij wat ik in het begin van mijn verhaal over het herdenken van de Tweede Wereldoorlog heb gezegd. Over verbinding leggen tussen wat ons nog altijd raakt en de omstandigheden waarin het heeft kunnen gebeuren.Over het koppelen van het hartstochtelijke 'dat nooit weer' aan de verontrustende vraag 'hoe kon het gebeuren?' Aan het vermogen om waarheden, hoe verschrikkelijk ook, onder ogen te zien, zonder het geloof in een zekerevooruitgang, in een andere samenleving te verliezen. Wat me in een studie als Postwar bovendien erg aanspreekt isdat Judt de politieke implicaties van bepaalde stellingnames onderkent, zonder daar ooit partijpolitiek van te maken.En dat hij gevoelens respecteert zonder de controverse te schuwen. Herdenken gaat soms van au.


We kunnen ook een aantal overeenkomsten tussen Judt en Wiardi Beckman vaststellen. Afschuw van blinde geloofsijver en conformisme, van welke aard dan ook- en vertrouwen in kritiek, tegenwicht en pluralisme als bestrijdingsmiddel. Het vermogen om realisme en een principiële stellingname te verzoenen. En dan de verhouding tussen nationalisme en internationalisme. Wiardi Beckman achtte, zoals gezegd,nationale onafhankelijkheid en internationale samenwerking, in het voetspoor van Jean Jaurès, nauw met elkaar verbonden. Wat vond Tony Judt daarvan? Aan het eind van zijn boek stelt hij: '(d)e keuze tussen twee soorten patriottisme is rechtstreeks van toepassing op hedendaags Europa.' Als we voor een defensief patriottisme (noem het: provincialisme) kiezen, zal Europa nooit uitstijgen boven de (..) de som en grootste gemene deler van de verschillende eigen belangen van de leden.' Maar als Europa voor een open, internationaal gericht patriottisme kiest, is er veel meer mogelijk - Inclusief het geven 'van een paar bescheiden tips aan de wereld over hoe men de Europese fouten uit het verleden kan vermijden.' Aldus Tony Judt. Maar Stuuf Wiardi Beckman zou het geschreven kunnen

hebben.


F.Beker e.a. (red .) Onszelf blijven. H.B. Wiardi Beckman, baanbreker van de

sociaaldemocratie, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker/Wiardi Beckman Stichting,

201 1

 

T. Judt, Post war. A History of Europe Since 1945, New York, Penguin Press, 2005

 

T. Judt, Na de oorlog. Een geschiedenis van Europa sinds 1945, Amsterdam/Antwerpen, Uitgeverij Contact, 2006

 

T. Judt, 111 fares the Land, New York, Penguin Press, 2010

 

E. Kief t, Oorlogsenthousiasme . Europa 1900 -1918, Amsterdam/ Antwerpen , De

Bezige Bij, 2015

 

Nationaal Comite 4 en 5 mei, Kom vanavond met verhalen... , Den Haag, 2015

 

S.Nekuee, 4 Mei Lezing: historische bescheidenheid, Felix Meritis, Amsterdam, 2012