Dachaulezing 2019

Op 4 april 2019 vond de Dachaulezing in het licht van Nico Rost plaats. Hieronder vindt u de speeches van die lezing.

“Waakzaamheid door middel van het woord” 

Was het niet Nico Rost die de vraag opwierp of we wel waakzaam genoeg waren voor de tijd dat het zo gruwelijk mis ging?

Wimar Jaeger,

voorzitter Nederlands Dachau Comité

 

Dames en heren, De teksten van de bijdragen tijdens deze middag waren al langere tijd voorbereid. Tegelijkertijd kunnen de ontwikkelingen van de afgelopen weken niet onbenoemd blijven. Immers een aanslag in Utrecht en de forse verschuiving in de politieke verhoudingen in veel provincies zetten aan tot denken. Minstens kun je zeggen dat het een volgende stap is in de escalerende samenleving. Die escalatie bevat naast gewelddadige elementen, inmiddels ook nationalisme en corporatisme. Was het niet Nico Rost die de vraag opwierp of we wel waakzaam genoeg waren voor de tijd dat het zo gruwelijk mis ging? Die vraag "zijn we waakzaam genoeg" komt ook in deze tijd steeds vaker naar boven.

Waakzaamheid tegen gevoelens van superioriteit, verheerlijking van de eigen cultuur, naar binnen gekeerd zijn, zelfvergoelijking van geweld voor eigen geloof of ideaal, het aanwijzen van een collectieve schuldenaar. Het zijn allemaal elementen die we de afgelopen weken langs hebben zien komen. De vraag die daarbij gesteld moet worden is in welke mate onze vrijheid en de daaruit voortvloeiende democratie zich voldoende kan verdedigen tegen deze tendensen. Als de democratie vormen van zelfdestructie vertoont, omdat een open blik naar buiten en verbinding met anders denkenden en anders doenden wordt verloren, zullen we moeten zoeken naar vormen die de escalatie tegengaan zonder dat het vrijheidsideaal wordt aangetast.

De antwoorden zijn niet makkelijk maar vragen een scherpe houding tegen geweld en politiek corporatisme. Tegelijkertijd en minstens zo belangrijk vraagt het om grotere interesse en begripvoor de onvrede achter de steun van mensen voor die gewelddadige en politieke uitwassen. Zeker als het allerminst zeker is dat de steun inhoudelijk is en veel waarschijnlijker dat die steun voortkomt uit onmacht en een gevoel van achtergesteld zijn of worden.

Waakzaamheid is meer dan ooit geboden. De geschiedenis herhaalt zich te vaak, maar wel altijd in een andere gedaante. Zien waaruit de escalerende samenleving bestaat en waar die vandaan komt, vraagt om open ogen van ons allemaal. Op basis van het gedachtengoed van Rost en ons doel van “dat nooit weer” is ook het Nederlands Dachau Comité zich ervan bewust dat we meer oog moet hebben voor gedachten en andersdenkenden, die we niet gemakkelijk als “eigen” herkennen. Ook moeten we de diversiteit binnen ons eigen Comite verbeteren. En de samenwerking met andere slachtoffercomités/maatschappelijke organisaties die deze boodschap willen verspreiden nu eindelijk echt verbeteren. De waakzaamheid moet omhoog dat vraagt iets van ons allemaal, te beginnen bij onszelf.

Op 29 april 1945 werden de poorten geopend van het concentratiekamp Dachau. De Amerikaanse Rainbow en 7th Division beëindigden op die dag een periode van ruim 12 jaar politieke gevangenschap en onmacht met ontstellende gevolgen: 200.000 gevangenen en 41.566 doden. Een van de overlevenden was Nicolaas Rost, schrijver journalist, die met behulp van het geschreven woord de krachten tegen de menselijkheid aan de kaak stelde.

Vrijheid van denken

Met zijn geschriften gaf Rost uiting aan het recht op de vrijheid van denken, een waarde, die het Nederlands Dachau Comité koestert. Wij kennen Rost als een kritisch schrijver die zijn pen als wapen tegen het fascisme inzette. Een man die gedurende zijn leven na Dachau alles in het werk stelde om de doden uit Dachau “later weer tot leven te wekken” in wat hij schrijven zou. Zij moesten zoals hij zei “herleven, opdat de anderen die na hen komen, niet zullen sterven”. En het is precies dat waar ook de jaarlijkse Dachaulezing zich op richt: de herinnering aan ideeën, overtuigingen en gedachten van slachtoffers en overlevenden van het concentratiekamp Dachau om te voorkomen dat menselijkheid niet opnieuw verloren gaat.

Individuele moraliteit

Met de Dachaulezing zet het Nederlands Dachau Comité jaarlijks een slachtoffer van het concentratiekamp Dachau in het licht en brengt die in relatie tot ons hedendaags denken over oorlog en vrede. Dat gedachtegoed rond oorlog en vrede gaat in deze tijd in de kern over de individuele moraliteit van mensen, die zich uit in menswaardig gedrag en een menswaardige benadering van anderen. Menswaardig handelen vraagt om innerlijke doorleving van moraliteit door ons allemaal. Het Nederlands Dachau Comité wil stimuleren dat mensen over hun individuele moraliteit nadenken.

Vijf IJkpunten voor “dat nooit weer”

Dit jaar is gekozen voor Nico Rost. Hij zette zijn gedachten en overtuigingen om in woord en geschrift, in de volle overtuiging van de macht van de schrijver.  past niet alleen vanwege zijn gevangenschap en grote betekenis voor de organisatie van ons comité, maar juist door zijn schriftelijke nalatenschap, bij de vijf dragende ijkpunten van het Comité, die het best worden verbeeld door hun slachtoffers uit de Tweede Wereld oorlog:

• de kwetsbaarheid van vrijheid, zichtbaar in de slachtoffers van politiek geweld;

• de onuitwisbaarheid van oorlogsgeweld gesymboliseerd door de omgekomen militairen;

• de onrechtvaardigheid van discriminatie, verbeeld door zij die vermoord werden op grond van etniciteit en geaardheid;

• de willekeur van geweld met burgerslachtoffers als symbool;

• de universaliteit van geweld verbeeld door de oorlogsslachtoffers in Azië.

Vrijheid van meningsuiting

Nico Rost representeert met name het eerste ijkpunt, de kwetsbaarheid van vrijheid of misschien beter de kwetsbaarheid van de vrijheid van meningsuiting. Als schrijver/ journalist zette hij zich een leven lang in voor de toekomst van menselijkheid en het inzicht dat Duits iets anders is dat fascisme. Rost symboliseerde als schrijver en journalist de macht van het geschreven woord. Rost wist als geen ander dat het geschreven woord bepalend is voor de informatievoorziening, de beeldvorming en het inlevingsvermogen en daarmee de oordeelsvorming. Het geschreven woord bepaalt daarmee goeddeels de geschiedenis en zeker het oordeel over die geschiedenis. In de tijd van Nico Rost ging het nog grotendeels om het geschreven woord. Tegenwoordig slaat het geschreven woord steeds meer neer in beeld, geluid en sociale media. Deze uitingsvormen zijn directer dan het woord en als we bedenken dat ze in tegenstelling met vroeger toen de krant nog alleen ‘s morgens nieuws bracht, nu ieder seconde in ons leven zijn, mag je gerust de conclusie trekken dat media ofwel dat het geschreven woord van vroeger, nog indringender en nog bepalender is voor onze informatie voorziening, beeldvorming, inlevingsvermogen en oordeelsvorming. Rost zou in deze tijd waarschijnlijk niet meer gesproken hebben van de macht van het geschreven woord maar van de macht van media.

Censuur

In onze maatschappij hebben we van links tot rechts van populistisch tot rationeel onze mond vol van onafhankelijke informatievoorziening. Er zullen weinigen zijn die vrije informatie niet als een essentieel onderdeel van vrijheid beschouwen. Vrije pers vinden we in de westerse wereld een grondrecht. De bescherming van het geschreven woord wordt vanuit dit principe gelukkig nog op veel plaatsen verdedigd. We kennen er verschillende wetten voor en heden ten dage trekt het Nederlandse kabinet extra geld uit voor onderzoeksjournalistiek. Niemand, zelfs de extreme kanten in onze westerse wereld, wil beschuldigd worden van censuur. 

Macht van Media

Rost, zou hij in deze tijd geleefd hebben, met zekerheid onderkend hebben dat de macht van de media ongekend groot is. In de geschiedenis is de macht van het vrije woord nog nooit zo groot geweest als nu. Regimes en machthebbers worden gemaakt en gebroken door media door het geschreven, het gesproken en gefilmde woord. Tegelijkertijd staan mensen in de media onder druk, omdat ze vermoord worden of gevangen zitten om hun onthulling van de werkelijkheid. Of omdat ze mee moeten in de popularisering van de impact van hun woord. Misschien zelfs omdat de zelfregulering van hun eigen macht soms te wensen over laat. Lejo Schenk zal vandaag de Dachaulezing richten op de journalistiek, de media, omdat de man in het licht van vandaag Nico Rost de macht van het woord altijd koppelde aan het “meer weten”. Omdat meer weten altijd leidt tot nuance en nuance de belangrijkste bouwsteen voor menselijkheid is. Meer weten scherpt de persoonlijke moraliteit en dat is waar het bij het bevorderen van menselijkheid om te doen is.

Verdienmodel

Dames en heren, zou Rost, als intellectueel filosoof nu media zo krachtig zijn geworden minder zorgen hebben over onafhankelijke informatie op basis van “meer weten”? Of zou hij ons wijzen op de nieuwe dreiging van censuur namelijk die van de zelfgekozen censuur? Zou Rost tevreden zijn dat we zoveel zouden kunnen weten, maar steeds minder geconfronteerd worden met alom weten? Juist dat “meer weten” van Rost staat nu namelijk op een geheel andere manier onder druk. Media worden anno 2019 steeds meer gedreven door het verdienmodel. En dat verdienmodel draait om kennis over u; kennis over het individu. Als u zich voor deze lezing via de e-mail heeft aangemeld of zich misschien via een Dachau website heeft voorbereid, is die interesse niet alleen bij u en bij ons bekend. Media zijn geïnteresseerd in die kennis omdat ze u, in al hun goedheid misschien, wel van een aanbieding van een hotel in Dachau willen laten weten. Allemaal onschuldig misschien, totdat die interesse van u leidend wordt voor alle informatie die u krijgt.

Filterbubbel

Het fenomeen dat de informatie die we krijgen wordt bepaald door het profiel dat wij van ons zelf gemaakt hebben, noemen we ook wel de filterbubbel. Het is een ballon waar u zelf in zit en waar informatie van buiten volgens uw eigen normen wordt gefilterd. Comfortabel misschien als je op zondag middag even niets aan je hoofd wilt hebben. Confronterend als je bedenkt dat het uitsluitend leidt tot bevestiging van ons eigen beeld. Hoe erg is het dat ruim een derde van de Nederlanders onder de dertig jaar zijn nieuws en informatie binnen haalt vanuit zijn eigen facebook account, wetende dat Facebook die informatie afstemt op het profiel dat je zelf hebt opgegeven. Krijgt u de toenemende autoritaire ontwikkeling in Hongarije nog wel te horen als uw profiel is afgestemd op tuinartikelen. Het antwoord is: in steeds mindere mate. 

Zorgen

Als u zich bedenkt dat het Nederlands Dachau Comité pleit voor individuele moraliteit en die het beste gescherpt wordt door het “meer weten” van Nico Rost zult u begrijpen dat wij ons niet alleen zorgen maken over de druk vanuit de zittende macht op het vrije woord maar ook over de druk van de economische kracht op dat vrije woord. Als verdien modellen in de media belangrijker worden dan het onafhankelijke vrije woord, komt de censuur niet meer van de machthebbers maar van het geld. En waar censuur ook vandaan komt, het is altijd een inperking van vrijheid.

Doen waar we voor zijn

Als we gevangen in onze eigen bubbel niet bewaken dat daar vaak genoeg een speld in geprikt wordt zal het geloof in het eigen gelijk steeds verder toenemen. We weten wat een te fanatiek geloof in het eigene betekent. Het leidt tot escalatie en waar dat uiteindelijk toe kan leiden hebben we te goed geleerd. Rost predikte waakzaamheid door middel van het woord. Dus laten we beginnen bij ons zelf en zorgen dat we onze vrijheid niet verliezen door ons te onderwerpen aan onze zelfopgelegd censuur. Onze persoonlijke moraliteit ontwikkelt zich juist door kennis van anders denkende. Boellaard, de liberaal en Rost, de marxist richtten destijds samen het Nederlands Dachau Comité op. Zij wisten dat gebrek aan kennis, acceptatie en respect van een andere opvatting leidt tot ontmenselijking. Laten we geleerd hebben dat te voorkomen. Onze opdracht is om net als Nico Rost niet alleen te reflecteren op de vrijheid van het vrij geschreven woord, maar te handelen op basis van persoonlijke moraliteit, die uit dat vrij geschreven woord naar boven drijft. Ook vandaag. Want dan doen we waar we voor zijn opgericht: dat nooit weer. Dank u voor uw aandacht.


Aad Meinderts, directeur Literatuurmuseum

Dames en heren,

Graag heet ik u als directeur van het Literatuurmuseum allen van harte welkom bij de jaarlijkse Dachaulezing. Twee jaar geleden stond die in het teken van de dichter Ed. Hoornik en het verheugt mij zeer dat de organisatoren nu net als toen het Literatuurmuseum als locatie hebben gekozen. Dit jaar cirkelt de Dachaulezing rondom de schrijver Nico Rost (1896-1967).

 Nico Rost was veel. Journalist. Schrijver. Actief antifascist. Verzetsman. Communist. Liefhebber van de Duitse literatuur. Inspirator van Louis Paul Boon. Rokkenjager. Levensgenieter. Hij heeft Kafka ontmoet, was aanwezig bij de begrafenis van Lenin en sprak met Trotski. Bevriend met tal van schrijvers en kunstenaars uit binnen- en buitenland. Zijn naam heeft bij de lezer van nu nog een bekende klank door zijn boek Goethe in Dachau, dat duidelijk maakt dat zijn oorlogs- en kampervaringen hem niet weerhielden van de Duitse cultuur en literatuur te blijven houden. Niet Duitsland was verkeerd, de nazi’s waren dat.

Zo’n leven is een biografie waard en die is dan ook verschenen, in 1997, geschreven door Hans Olink. Pas door dit boek kwam ik te weten – vergeef mij dit persoonlijke zijpad – dat mijn schoonvader, de dichter Jos Steegstra, bevriend is geweest met Nico Rost. Olink sluit zijn biografie af met een gedicht van Jos dat hij na het overlijden van Rost schreef. Ik citeer het graag:

 

Laatste ontmoeting 

Enkele woorden zoefden als pijlen 

In de kamers van mijn hart 

De rimpels van een heel leven 

Etsten leed 

Op de witte plekken van mijn huid 

Bijtend zuur 

Afgespoeld 

Door de glimp 

Van zijn ogen. 

Nu – na maanden – 

Wreekt zich de afstand in jaren. 

Voor N.R. (1967)

 

Nico Rost is niet de grote literaire auteur geworden die hij zo graag wilde zijn. Annie Romein-Verschoor beweerde ooit dat hij daar het talent voor ontbeerde. Je zou ook kunnen stellen dat zijn talent niet herkend en dus niet erkend werd, zoals Rico Bulthuis meende, die vond dat Rost te vroeg geboren was omdat de reportage als genre nog te onbekend was. Bulthuis schreef: ‘De tijd waarin hij jong was, kende geen waardering voor deze manier van schrijven die op dit ogenblik een groot deel van onze literatuur is gaan beheersen. […] Hij is geen woordkunstenaar, beeldspraak is hem vreemd. Typische vondsten doet hij niet en wil hij ook niet doen, maar zijn taal vloeit als water.’

Nico Rost was een man die zich het lot van de verworpenen der aarde aantrok. Hij speelde een rol in de communistische partij, was er ook een tijd lid van, maar werd na de oorlog slachtoffer van de machinaties van de Partij, vooral toen niemand iemand nog vertrouwde en alles en iedereen werd geschaduwd, of dacht geschaduwd te worden en moest wijken voor de partijlijn, waarheen die lijn ook zou leiden. Uiteindelijk was Rost sowieso een te grillige persoonlijkheid – teveel onafhankelijk kunstenaar zou je kunnen zeggen – om niet ook het slachtoffer te worden van de ijzeren partijdiscipline. Het heeft hem vele vriendschappen gekost, die van Anna Seghers bijvoorbeeld, wier beroemde roman Das siebte Kreuz hij had vertaald. Ook Theun de Vries brak met hem. Diens trouw aan Stalin was een langer leven beschoren dan die van Rost. Laatstgenoemde werd als ‘renegaat’ gezien, zo’n beetje het ergste etiket dat je in orthodox communistische kring opgeplakt kon krijgen. Al bleef Rost het marxisme zijn hele leven trouw, hij luisterde liever naar zijn eigen geweten dan naar de directieven van een partij en slaagde er uiteindelijk in zichzelf en zijn politieke en filosofische overtuiging te ironiseren. Menigeen heeft hem de volgende grap horen vertellen:

‘Weet jij wat een communist is? 

Hij die alle werken van Marx gelezen heeft. 

En wat is een anticommunist? 

Hij die alle werken van Marx begrepen heeft!’

 

De Dachaulezing van dit jaar is voor het Literatuurmuseum aanleiding geweest een bescheiden expositie over Nico Rost in te richten; de Universiteit Leiden dank ik voor de ter beschikking gestelde bruiklenen. Mocht u deze tentoonstelling nog niet hebben kunnen bekijken dan is daar na afloop van het officiële gedeelte van het programma nog alle gelegenheid toe. Met dank aan de stad Dachau kunt u vandaag ook de banieren bekijken waarop werk en leven van Nico Rost worden belicht. Om het eens hoogdravend te zeggen: Literatuur geeft je kracht, maakt je kwetsbaar, laat je twijfelen, is spiegel en venster ineen, maakt het onvoorstelbare voorstelbaar en brengt je in contact met anderen, over de grenzen van tijd en plaats heen. Goethe in Dachau toont deze functie en betekenis van literatuur. Ik hoop dat deze dag ertoe leidt dat u dit hoofdwerk van Nico Rost leest dan wel herleest.

Ik dank u voor uw aandacht.


Iris Crena de Iongh-Homans, kleindochter van Nico Rost

Om met de deur in huis te vallen: dit wordt geen persoonlijk getint verhaal van een kleindochter over haar grootvader. Zo’n verhaal kan ik u niet vertellen, simpelweg omdat ik die grootvader, mijn opa Nico, maar heel oppervlakkig heb gekend. Zijn leven was zo overvol, dat er voor kinderen en kleinkinderen niet veel ruimte was. Uit eigen waarneming viel dus niet veel te putten. Maar gelukkig zijn er andere bronnen: er is heel wat door en over mijn grootvader geschreven. Zo heb ik toch genoeg informatie voor dit verhaal bij elkaar kunnen sprokkelen. Ik heb daarbij vooral gebruik gemaakt van Nico’s eigen werk en van het zeer informatieve boek dat Hans Olink over hem heeft geschreven.

Ik heb mijn grootvader zo leren kennen als een man met vele kanten. Hij had een enorme honger naar kennis en was zeer geïnteresseerd in filosofische en politieke vraagstukken. Raakte al jong sociaal geëngageerd, werd communist en later, zoals hij het zelf noemde, een partijloze marxist. Schrijver, reporter, vertaler en literator. Zacht en vriendelijk, maar soms ook hard. Door veel mensen op handen gedragen, door sommige verguisd. Boven alles een man die van Duitsland en van de Duitse literatuur hield en pleitbezorger daarvan was in Nederland en België.

Dit alles levert een veelkleurig, complex en af en toe ondoorzichtig beeld op en een leven waarvan ik u hier maar een glimp kan laten zien.

Groningse jeugd

Nico Rost werd op 21 juni 1896 geboren als oudste van twee kinderen in een keurige familie in Groningen. Het gezin woonde in een deftig huis aan een van de singels. Er was een kenmerkende tweedeling in de familie. Waar moeder en zus Lidi het huis altijd door de voordeur verlieten, gingen Nico en zijn vader veelal door de achterdeur, om zo uit te komen in het armoedig deel van de stad, waar voornamelijk Joden woonden. De jonge Nico kwam zo in aanraking met allerlei soorten mensen en vooral ook met armoede. Hij zag de grote sociale ongelijkheid en ik denk dat tijdens die tochtjes met zijn vader de kiem gelegd werd voor zijn latere communistische sympathieën.

Nico bezocht weliswaar gymnasia, maar een diploma, dat kwam er niet van. Te veel andere dingen te doen. Nico las heel veel, had literaire aspiraties en wilde schrijver worden. Dat werd in het burgerlijk milieu niet op prijs gesteld. Zou hij niet liever zijn vader opvolgen? Nee dus.

Huwelijk

Na allerlei omzwervingen werd Nico in 1919 het huis uitgezet en werd zijn toelage ingetrokken omdat hij wilde trouwen met de toen 19-jarige Maud Kok, mijn grootmoeder. Het stel trouwde in Amsterdam. Daar werd in 1920, op een lekkende zolderkamer onder een omgekeerd opgehangen paraplu, dochtertje Molly geboren, mijn moeder.

Hoewel Nico daarna zijn toelage weer kreeg, had het jonge paar moeite het hoofd boven water te houden. Temeer daar anderhalf jaar later ook zoontje Tijl ter wereld kwam. Het huwelijk duurde kort. In 1926 ging het stel uit elkaar. Vanuit het Zwitserse Ascona, verblijfplaats van dat moment, vertrok Maud met dochter Molly naar Parijs. Nico ging met zoontje Tijl eerst terug naar Nederland en later naar Berlijn.

Mijn moeder, Molly, zag haar vader in haar verdere jeugd nog maar sporadisch. Alleen als Nico Tijl kwam afleveren in Parijs voor een vakantie bij zijn moeder en zusje, waren er korte ontmoetingen.

Berlijn

Op zoek naar een beter leven vertrok Nico in 1922 naar Duitsland, waar hij neerstreek vlakbij Berlijn. Daar zou hij, met een onderbreking van drie jaar, blijven wonen tot 1933. Eerst nog samen met Maud en beide kinderen; later alleen met zoon Tijl.

In deze stad vol kunstenaars, schrijvers en intellectuelen was Nico bijna dagelijks te vinden in het Romanisches Café, dat vooral gefrequenteerd werd door schrijvers. Velen leerde hij er goed kennen. Mensen als Carl Einstein, Berthold Brecht, Robert Musil en Thomas Mann. Zij en vele anderen, leverden hem stof op voor de artikelen en literatuurbesprekingen die hij schreef voor Nederlandse en Vlaamse bladen en kranten. Nico’s terrein breidde zich daarbij steeds meer uit richting geëngageerde literatuur. Hij vertaalde vele literaire werken van belangrijke schrijvers die zich via hun werk verzetten tegen het opkomend fascisme, waarvan hij ook zelf een steeds feller tegenstander werd. Zo was hij een hartstochtelijk propagandist van vooral de links georiënteerde Duitstalige literatuur in het Nederlands taalgebied.

Naast een zeer grote kennis van de Duitse literatuur bouwde Nico daar in Berlijn een enorm netwerk op. Die kennis en dat netwerk zouden zijn hele leven belangrijk voor hem blijven.

Mijn grootvader, sinds 1928 lid van de Communistische Partij Holland, zag al vroeg aankomen wat er in Duitsland stond te gebeuren. Zo waarschuwde hij al in 1931 de Nederlandse journalist Jaques Gans: “Er loopt bij ons in Duitsland een zekere  meneer Hitler rond, die een afgrijselijke hoop kaplaarzen achter zich aan heeft. En daar komen er met een zes miljoen werklozen steeds meer bij. Die Hitler zegt dat hij nog een zware rekening met Frankrijk heeft te vereffenen, dat hij de Joden en de ontaarde kunst wil opruimen en hij is krankzinnig genoeg om dat te doen ook, als hij de kans krijgt.”

Opgepakt en uitgezet

Nadat in 1933 Hitler aan de macht was gekomen, braken Nico’s openlijk beleden marxistische sympathieën en zijn vriendschappen met Joden hem op. In maart van dat jaar werden al zijn boeken en andere documenten in beslag genomen. Hij zag ze nooit meer terug.

Een paar weken later werd Nico opgepakt en zat hij drie weken gevangen in concentratiekamp Oranienburg. Kort daarna werd hij het land uitgewezen. Nico verliet Duitsland, diep doordrongen van het grote gevaar van het fascisme. De jaren daarna zouden in het teken van de felle bestrijding daarvan staan, met zijn pen als voornaamste wapen.

Brussel

Nico vestigde zich in Brussel, waar het wemelde van de gevluchte Duitse schrijvers. Hij vond er veel oude bekenden terug en ontplooide er een wereld aan activiteiten tegen het fascisme. Hij schreef artikelen over Hitler-Duitsland en maakte zo antifascistische propaganda. Hij was lid van allerlei comités en bracht werkbezoeken aan Engeland, Rusland en Spanje. Hij ving Duitse politieke emigranten op, zorgde ervoor dat ze onderdak vonden en te eten kregen.

Intussen was Nico een rascommunist geworden. Zo voerde hij ook opdrachten voor de Communistische Partij uit, waarbij hij zo nodig zijn vrienden niet spaarde. In 1942 trad hij toe tot het Onafhankelijkheidsfront, de belangrijkste verzetsorganisatie van België.

Veel van zijn activiteiten in deze periode vonden ondergronds plaats. Ze bleven daardoor vaak schimmig en leidden soms tot vraagtekens. Desondanks kreeg Nico in 1954 twee Belgische onderscheidingen voor zijn verzetswerk van 1941-1943. In Duitsland werd hem vanwege zijn activiteiten van 1933 tot 1945 het erelidmaatschap van de West-Duitse Bund der Opfer des Faschismus und des Krieges toegekend.

Edith en Tijl

Nico was in 1928 in Berlijn hecht bevriend geraakt met de Duits-Joodse Edith Blumberg. Ook zij ging, op de vlucht voor het naziregime, met haar dochtertje Ilse in Brussel wonen. Nadat haar eerste man was overleden, hertrouwde zij in 1942 met Nico.

Zoon Tijl was een sluitpost. Hij was veel alleen en iemand zou zich hem later herinneren als ‘dat jongetje dat altijd zo’n honger had.’ Tussen Tijl en Edith boterde het niet. Bovendien: Tijl was geen studiebol en voelde zich niet thuis in het intellectuele milieu waar zijn vader en Edith in verkeerden.

Dachau

Terug naar Nico. In mei 1943 begonnen zijn illegale activiteiten te veel op te vallen. Zijn bibliotheek werd voor de tweede maal in beslag genomen en hijzelf werd opgepakt met als officiële reden ‘ondermijning van de Wehrmacht’.

Zo kwam Nico terecht in de strafgevangenis in Scheveningen, het Oranjehotel, waar hij een half jaar bijna totaal geïsoleerd verbleef. Daarna volgde kamp Vught. Uiteindelijk belandde hij op 10 juni 1944 in concentratiekamp Dachau, waar hij een klein jaar gevangen zat. Een periode van onbeschrijflijke ellende: ziektes, honger, luizen, angst, elke dag nieuwe doden, hij maakte het allemaal mee.

Dat Nico het kamp overleefde, was onder meer te danken aan het feit dat hij tewerkgesteld was in het Revier, de ziekenbarak, waar het beter uit te houden was dan op andere plekken in het kamp. Een van zijn taken was het bijhouden van de zieken- en dodenlijsten. Daardoor kwam hij overal in het kamp en ontmoette hij mensen met allerlei nationaliteiten en achtergronden. Dat leidde, net als eerder in kamp Vught, tot diepgaande gesprekken en discussies over filosofische, theologische en politieke onderwerpen. Bijvoorbeeld met de sociaal-democraat Wiardi Beckman, maar ook met een Oostenrijkse psycho-analyticus, met Franse geestelijken, met oud Spanje-strijders ... En natuurlijk met de Nederlandse dichter Ed Hoornik, met wie Nico in kamp Vught al hecht bevriend was geraakt en dat altijd zou blijven.

Leren, lezen en schrijven

Door al zijn contacten kon mijn grootvader zijn medegevangenen vaak op een of andere manier behulpzaam zijn. Intussen verruimde zijn wereldbeeld zich: hij kreeg steeds meer begrip en waardering voor andersdenkenden. Zo waren zijn politieke ideeën bijvoorbeeld heel anders dan die van de Nederlandse piloot Carel Steensma. Dat stond de twee heren echter niet in de weg van elkaar te leren, over fysica en astronomie enerzijds en over literatuur anderzijds.

Tegelijkertijd richtte Nico zich met volle kracht op de bijvoeding die hij in deze situatie het allerbelangrijkst vond: vitamine L (literatuur) en vitamine T (toekomst). Er was in Dachau een verbazend goede kampbibliotheek waar hij de hem nog onbekende Duitse klassieken vond zoals Goethe, Schiller, Hegel, Herder, Hölderlin ... Hij las en las en las.

Al heel snel na zijn aankomst begon Nico in het geheim aantekeningen te maken van de vele gedachten en gesprekken die zo voorbijkwamen. Dat deed hij op allerlei papiertjes die hij in het geheim toegestopt kreeg van zijn medegevangenen en die hij al die tijd heeft kunnen bewaren. Op basis daarvan schreef hij na de oorlog zijn bijzondere kampdagboek Goethe in Dachau. Het schrijven en de literatuur waren zijn overlevingsstrategie. Met behulp daarvan bleef Nico overeind, kon hij een grote steun zijn voor zijn medegevangenen en heeft hij de hel Dachau overleefd.

Op 29 april 1945 werd kamp Dachau door de Amerikanen bevrijd. Drie weken later vertrokken de eerste achttien Nederlanders in een door hen zelf geregelde bus naar huis. Onder hen Ed Hoornik, Carel Steensma, Hans Teengs Gerritsen en Nico Rost. From Dachau to Holland stond er op de bus. Weer thuis Op 19 mei was Nico terug in Brussel, waar hij Edith, Ilse en Tijl ongedeerd terugvond.

Edith bleek op verdenking van illegale activiteiten intussen vier maanden in een Gestapo-gevangenis te hebben gezeten, maar was wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten.

Tijl was in de oorlog via de Arbeitseinsatz terechtgekomen in Noord-Duitsland, waar hij in een fabriek werkte. Toen hij weer thuiskwam, kon hij daar niet meer aarden. Hij vertrok naar Zweden, waar hij een baan had gevonden als monteur. Hij bleef daar de rest van zijn leven wonen en had nog slechts sporadisch contact met zijn ouders.

Ardennen

In het boekje De bus uit Dachau lees ik dat Nico weer op krachten kon komen dankzij koningin Wilhelmina. Zij had afleveringen onder ogen gekregen van de kampkrant, de Stem der Lage Landen, waaraan Nico had meegewerkt en zorgde ervoor dat hij en Edith zes maanden in de Ardennen konden logeren. Eten, medicijnen, alles werd verzorgd. Zelfs een pak werd hem toegezegd. De ambtenaar vroeg: “Wat wilt u dan voor een pak?” “Net zo een als u hebt”, zei Rost, “want dat is heel best.” In de Ardennen, in het dorpje Amonines, raakte Nico gegrepen door het simpele plattelandsleven en door de natuur. Edith en hij bleven er tot 1949 wonen. Nico schreef er verhalen over maar eerst had hij Goethe in Dachau afgemaakt.

Oost-Duitsland

Goethe in Dachau verscheen in Nederland in 1948 en werd in het algemeen positief ontvangen. Het jaar daarna gaf een Oost-Duitse uitgeverij het boek uit in een vertaling van Edith. Vooral daar, in Oost-Duitsland, waar men druk doende was met de vorming van de DDR, werd het optimisme dat het boek uitstraalde zeer gewaardeerd. Nico werd er op handen gedragen en kreeg de ene na de andere uitnodiging. In mei 1949 vertrokken hij en Edith dan ook naar de Oost-zône. Daar was interessant en goedbetaald werk voor hen beiden en zij werden er als vorsten behandeld.

Dat duurde echter nog geen twee jaar. Er ontstond al snel een hetze tegen Goethe in Dachau en vervolgens ook tegen Nico zelf. Begin 1951 werden hij en Edith de DDR uitgezet. Weer hadden Nico en Edith geen huis meer en weer, voor de derde keer nu, was zijn bibliotheek in beslag genomen. Het verblijf in Oost-Duitsland was uitgelopen op een flinke teleurstelling. Die werd des te groter toen later tot Nico doordrong welke misdaden de eerder door hem bewonderde Stalin destijds al bedreef. Nico keerde zich helemaal af van de Communistische Partij en zag zichzelf nu als een partijloze marxist.

Na 1951

Na een half jaar in het nu te dure Brussel, gingen Nico en Edith noodgedwongen terug naar Nederland. Na allerlei omzwervingen kregen zij pas in 1955 een eigen appartementje in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Eindelijk een plek om te wonen en een plek waar Nico zijn boeken kwijt kon. Het appartement stroomde er vol mee. Waar je ook keek, waren boeken. Op den duur zelfs zo veel dat de vloer overbelast dreigde te raken ...

Natuurlijk was Nico intussen blijven schrijven en dat zou hij ook altijd blijven doen. Al dan niet politiek geïnspireerde artikelen, brochures, vertalingen en ook eigen werk. Zo verscheen in 1956 De vrienden van mijn vader over de in de oorlog bijna compleet uitgemoorde Joodse bevolking in Groningen. Nico kreeg er in 1959 de Marianne Philips-prijs voor.

Vooral ook hield mijn grootvader zich intensief bezig met het herstel van de relatie tussen Nederland en Duitsland. Was zeer geregeld in Duitsland te vinden, waar hij, meestal voor scholieren, lezingen hield over het naziregime. Zo bleef hij ageren tegen het fascisme en tegen het vergeten. Ook zijn intensieve betrokkenheid bij de Dachau-comités, waarover u hier al eerder hoorde, getuigde daarvan. De oorlog en zijn ervaringen in Dachau bleven hem bezighouden. “Zo lang ik leef, wil ik blijven getuigen”, zei hij vlak voor zijn dood nog in een interview.

Grootvader Nico

In deze Amsterdamse periode ontstond er meer contact tussen mijn grootvader en mijn moeder en haar gezin. Mijn moeder ging geregeld naar Amsterdam om hem en Edith te bezoeken. Een heel enkele keer kwamen Nico en Edith ons in Rotterdam opzoeken. Eén keer herinnert mijn broer zich nog goed. Die dag stonk het nogal buiten. In de buurt stond een fabriek waar dierenkarkassen verwerkt werden. De wind stond richting ons huis. Zo kwam het dat er een stank hing, die Nico sterk herinnerde aan de lucht die in Dachau dagelijks uit de crematoriumschoorsteen kwam ... Hij zei direct dat hij nooit meer zou komen.

Na een ziekbed van een paar weken overleed Nico, 70 jaar oud. Bij de begrafenis zaten mijn moeder en ik in een volgauto samen met zijn grote vrienden Ed Hoornik en dominee Buskes. Ik was erg geïmponeerd door hen en door al die andere bekende mensen die er waren. Kort daarna was ik bij de uitreiking van de Culturele Prijs van de Provincie Groningen. Die was in 1966 aan mijn grootvader toegekend, maar hij kon hem niet meer in ontvangst nemen. Dat deed Edith, die hem nog elf jaar overleefde. Het was pas bij zijn begrafenis en bij die prijsuitreiking, dat werkelijk tot mij doordrong wat een bijzonder en waardevol mens mijn grootvader was geweest. Wat jammer dat ik hem zo slecht heb gekend.